Nederland kent volgens taalkundige Wouter van Wingerden waarschijnlijk miljoenen „schrijvers tegen wil en dank”, mensen die zonder veel talent en toewijding teksten moeten produceren. Voor hen schreef hij ”Weg met slechte teksten!”, een kloek boek boordevol tips en lijstjes van zaken die je mag vergeten of moet afleren.
Van Wingerden (46) studeerde Nederlands aan de Universiteit Leiden, werkte daarna twaalf jaar lang als taaladviseur bij het Genootschap Onze Taal en is sinds 2015 zelfstandig taalkundige. Sinds kort werkt hij twee à drie dagen per week als eindredacteur bij thuisarts.nl, een website met eenvoudige informatie over gezondheid en ziekte.
Op de tafel waar het gesprek aan plaatsvindt heeft de Leidenaar een stapeltje boeken gelegd die hij eerder schreef. Allemaal titels met uitroeptekens. In 2017 verscheen ”Maar zo heb ik het geleerd! De waarheid achter 50 taalkwesties”. Met een bevriende taalliefhebber stelde hij drie bundels vol clichés samen: ”Het is jouw feestje!”, ”Het is hier geen hotel!” en ”Dat hoor je mij niet zeggen!”. En sinds kort ligt ”Weg met slechte teksten! Wat je moet schrappen om beter te schrijven” dus in de schappen.
Houdt u van uitroeptekens?
„Nou, niet per se. Je moet er niet te veel gebruiken. Maar, als het een functie heeft kan het. Een uitroepteken past bij de boodschap en uitstraling van mijn boek.”
Wat is die boodschap?
„In één zin: schrijf zo helder en kort mogelijk. In mijn werk kom ik veel teksten tegen die te lang zijn of te veel jargon bevatten. Vaak geschreven door mensen die voor hun werk moeten schrijven, maar er niet al te veel talent voor hebben en er waarschijnlijk te weinig tijd in steken. Van die schrijvers tegen wil en dank. Daarvan zijn er in Nederland waarschijnlijk miljoenen. Voor hen heb ik dit boek vooral geschreven.”
Kunt u een voorbeeld van een slechte tekst geven?
„Gisteren liet iemand me een brief zien die inwoners van Utrecht –of een van de omringende plaatsen, dat weet ik niet meer precies– in de bus hadden gekregen. Die ging over piepende trams. Een lange brief met een heel specialistisch verhaal over de exacte oorzaak van dat gepiep, inclusief allerlei vaktermen en ambtelijk taalgebruik. Voor de gemiddelde mens was de brief moeilijk te volgen.
Dan denk ik: jongens, kon dit niet eenvoudiger? Als je gewoon even nadenkt over wat de inwoners precies moeten meekrijgen, dan kom je tot iets veel korters. Je had alleen maar hoeven zeggen: „Sorry, de trams piepen. We weten nu eindelijk waardoor het komt. We zijn bezig het op te lossen.” Zoiets. Dan overspoel je mensen niet met informatie die ze toch niet kunnen doorgronden. En het kost minder inkt en tijd en geld.”
Hoe helpt dit boek bij het schrijven van goede teksten?
„Ik probeer vooral de verkeerde neigingen af te leren. Het zou veel schrijvers helpen als ze gaan zien wat ze fout doen, als ze gaan nadenken over de vraag: hoe zou ik het zelf vinden om deze tekst te ontvangen?
Volgens mij denken heel wat ambtenaren en bedrijven: goed genoeg is ook goed. Maar dat is niet zo. Een tekst moet echt goed zijn. Anders bereikt hij zijn doel niet.
Er staan 44 korte, flitsend vormgegeven hoofdstukken in het boek. Thematisch gaan ze van groot naar klein. Het begint met te lange teksten en te volle bladzijdes, het eindigt met komma’s en punten. Daarnaast heb ik 11 kaders toegevoegd met lijstjes van bijvoorbeeld 25 woorden die je (bijna) altijd moet schrappen, 55 veelgemaakte spelfouten, en 14 taalregels die je mag vergeten.”
Een van de hoofdstukken is ”Weg met woke!”, waarin u pleit om je als tekstschrijver verre te houden van hypes. Vier pagina’s verderop zegt u dat je van ”m/v” beter ”m/v/x” kunt maken. Is genderneutraliteit geen hype dan?
„Nou, ik zeg dat met een zekere afstand. Niet zo van: dit moet. Gender is wel een belangrijk onderwerp, maar het komt in de praktijk zó weinig voor dat je daar in een tekst zelden iets mee moet.”
Waarom heeft het dan een plek in het boek?
„Wat ik de lezer vooral wil meegeven: vermijd dat je vanuit een uitgesproken mannelijk of uitgesproken vrouwelijk perspectief schrijft. Het gevaar is dat je als schrijver met een soort tunnelvisie naar een onderwerp kijkt. Te veel mensen schrijven voor een groep kopieën van zichzelf. Ze beseffen niet dat ze qua voorkennis en interesse sterk van hun lezers kunnen verschillen. En dan bestaat het gevaar dat je iets schrijft wat vervreemdend werkt.”
Wat voor schrijver bent u zelf?
„Ik ben steeds simpeler gaan schrijven. Als student schreef ik het liefst zo moeilijk mogelijk. Als ik mijn scriptie teruglees, dan denk ik: wat een pedante, hoogdravende onzin. De zinnen zijn veel te lang en nodeloos ingewikkeld.
Sindsdien is het allemaal veel simpeler geworden. Bij thuisarts.nl is dat ook een groot onderdeel van mijn werk: zinnen zo simpel en duidelijk mogelijk maken. Als je tekst moeilijk is, sluit je mensen buiten. Als je ervan uitgaat dat iedereen jouw niveau heeft, negeer je bewust of onbewust mensen met een ander niveau. Dat heeft iets onsympathieks.”
Was u als kind ook al talig?
„Ja, ik las vreselijk veel. Ik woonde in Hardinxveld-Giessendam schuin tegenover de bibliotheek. Daar heb ik hele kasten uitgelezen. En dictees gingen me ook altijd goed af.”
Zit het in de genen?
„Dat lijkt er wel op. Mijn ene opa corrigeerde teksten voor de kerkbode, de andere schreef altijd kunstige gedichten bij jubilea in de familie. Mijn vader bewerkt psalmen in oude druk waar hij alle naamvals-n’en en apostroffen uithaalt, voor projectie in de kerkdienst. En mijn moeder hield bij het boeken lezen altijd lijstjes met taalfouten bij. Die stuurde ze dan naar de uitgever. Op een gegeven moment is ze gevraagd om daar corrector te worden, volgens mij bij Kok in Kampen.”
U bent dus opgegroeid bij de Bijbel?
„Ja, dat klopt. Er moet ergens in huis nog wel een exemplaar liggen.”
Wat vindt u van de taal van de Bijbel?
„In mijn jeugd was dat zelfs de Statenvertaling. Al was ik op de basisschool al zo rebels dat ik, als ik Bijbelteksten moest leren, zei: „Ik gebruik lekker de NBG.”
Voor een taalkundige is de taal van de Bijbel natuurlijk heel interessant. Tijdens mijn studie heb ik bij het vak historische taalkunde een soort werkstuk gemaakt over de Statenvertaling. De gelaagdheid daarin vind ik boeiend. Je ziet aan de tekst hoe de taal in de loop van honderden jaren is veranderd. De huidige versie is natuurlijk niet meer gelijk aan de tekst uit 1637, er zijn in de loop der tijd heel wat herzieningen geweest en veel oude grammatica en spelling is eruitgehaald. Toch zie je nog hoe de taal van toen was. En je herkent woorden en formuleringen die je ook nog in het Duits ziet.”
Al die kleine aanpassingen, wat doen die met een tekst?
„De boodschap van een tekst bewaar je niet door oude woorden en regels te verabsoluteren. In een levende taal werkt dat niet. Dat is wel de neiging die sommige mensen hebben. Dat zie je bij aanpassingen van Bijbelvertalingen, maar ook in het onderwijs, en vooral bij juristen. Die zijn echt heel puristisch. Hun taalregels lijken wel in steen gebeiteld, waardoor juridische documenten voor de gewone mens erg wollig en ondoorgrondelijk zijn. Er zijn wel een aantal dappere juristen die proberen duidelijke, begrijpelijke gerechtelijke uitspraken te schrijven, maar dat zijn pioniers die niet zo veel navolging krijgen. De rechtspraak is een moeilijk te slechten bastion.”
Net als het onderwijs, zegt u. Kunt u daar een voorbeeld van geven?
„Veel mensen denken dat ”een aantal mensen” van oudsher enkelvoud is geweest, dus dat je moet zeggen: Een aantal mensen is op de markt onwel geworden. De gekke regel dat ”een aantal mensen zijn” niet zou mogen, is pas halverwege vorige eeuw opgekomen – daarvoor deed niemand er moeilijk over. De regel is toen in schoolboekjes beland, waardoor die hype generaties lang als theorie werd aangeleerd. Nu we ”een aantal” tegenwoordig weer als meervoud behandelen, denken velen dat dit een nieuwigheid is.”
Welke drie fouten in teksten vindt u het meest tenenkrommend?
„Anglicismen, die vind ik gewoon onnadenkend en jargonnerig. Als ergens ”op geacteerd wordt”, dan denk ik: grr, zeg nou gewoon wat je doet. Het zegt namelijk niets over de gradatie van wat je dan gaat doen. Gaat het roer radicaal om, of kijk je er alleen een keertje naar?
Formele woorden zijn ook vervelend. Waarom zou je ”indien” gebruiken, terwijl je altijd ”als” zegt? In het boek staat een hoofdstuk ”Weg met moeilijke woorden!”, waarin ik tal van voorbeelden noem: berokkenen, casuïstiek, interveniëren, laakbaar, narratief, vigerend, waarborgen.
Ten derde erger ik me aan de arrogantie van schrijvers die niet de moeite hebben genomen om begrijpelijk te zijn. Je moet niet te snel tevreden zijn als schrijver. Een schrijver heeft geen fans. Hij moet z’n lezers dienen, plezieren, bij de tekst houden. Dat is hard werken. En als je dat niet doet, ben je gewoon niet goed bezig.”
Wat is de beste tip voor iemand die goed wil leren schrijven?
„Lees veel. Dat helpt voor de ontwikkeling van je taalgevoel. Tijdens het lezen nestelt zich een bepaald woord- en zinsbeeld in je hoofd. Je wordt dan vertrouwd met hoe het moet en ziet daardoor tijdens het schrijven sneller wat er misgaat.
Daarnaast vergroot je je algemene ontwikkeling als je veel leest. En hoe meer je weet, hoe boeiender je kunt schrijven.”