Er is weinig meer van te merken dat hij op de ulo stotterde en graag achterin zat. Maar Jan Talen (70) uit Staphorst ziet nog steeds op tegen spreken in het openbaar. „Bij ambtelijke bezoeken, in het schoolbestuur en bij werk voor zendingsorganisaties. Ik deed het enigszins bevend, maar altijd heeft de Heere me geholpen.”
„Kijk, dit was ooit van ds. P.J. Dorsman.” Tegen de wand van gebouw Kerkzicht staat een oud orgeltje, dat aangeboden is door een gemeentelid. Ouderling Talen leidt zijn bezoeker rond door het voorlichtingscentrum, pal tegenover de grote dorpskerk van Staphorst. Aan de muur buiten bevinden zich foldertjes met uitleg over het godshuis, Gods Woord en de diensten. Binnen wordt meer verteld en uitgebeeld over de kerkgang en de invloed van het kerkelijk leven op wonen. Ook de kleding tijdens doop en heilig avondmaal wordt toegelicht. Op een plank staan tal van Bijbels in andere talen.
Al langer leefde binnen de kerkenraad de gedachte om voorlichting te geven aan de vele toeristen die het dorp weten te vinden. De bezoekers hebben vragen over de gebruiken binnen de kerk, die met een kleine 4500 leden zo’n belangrijke plaats inneemt in het dorp. Het is Talen die begin 2020 de gedachte oppert om het idee werkelijkheid te laten worden in een voormalige winkel, pal tegenover de kerk. Hij krijgt vervolgens de opdracht om met een plan te komen. Vrijwilligers zijn er genoeg te vinden en in drie maanden is de verbouwing rond.
De teksten, platen en voorwerpen zijn bedoeld om meer openheid te geven. Talen: „Dat we gesloten zijn, zegt de buitenwereld. Hiermee willen we aantonen dat we dat niet zijn. Uiteraard in het besef dat het imago dat Staphorst bij vele buitenstaanders heeft, niet gemakkelijk verandert.”
Het gebouw is nu gedurende de zomermaanden drie keer per week geopend voor belangstellenden. De precieze openingstijden worden vermeld op een eigen website.
Een afspraak maken met Jan Talen is niet eenvoudig. Meerdere keren houdt hij de boot af. Een van de redenen is dat hij zelf liever niet op de voorgrond staat. „Het gaat niet om mij, van mezelf kan ik niets”, klinkt het aan aantal malen. Na herhaald aandringen gaat hij overstag. „Met schroom.”
Het tekent de man, door anderen als zachtaardig omschreven. Hij beaamt aarzelend deze karaktertrek –„misschien was ik soms wel te zacht als zakenman”– maar is ook de eerste om dat beeld met enige zelfspot te nuanceren. „Ik kan ook weleens driftig worden. Meestal is dat uit een gevoel van onmacht. Dat is negatief. Ik moet daarna nog weleens mijn excuus aanbieden.” Glimlachend: „Maar positief is dan weer dat ik het meestal weer heel snel ben vergeten en me zelfs later dergelijke voorvallen niet meer voor de geest kan halen.”
Aan de keukentafel van zijn woning, een beetje aan de rand van het dorp, vertelt hij over zijn jeugd, het bedrijf dat hij overnam van zijn vader en zijn dorp, waarin hij is uitgegroeid tot een bekende persoonlijkheid. Zijn woonomgeving herinnert direct aan het bedrijf, dat een hoofdkantoor heeft op een van de industrieterreinen van Staphorst. Achter Talens woonhuis staat nog een grote loods. Die wordt gebruikt als magazijn, voor de opslag van winterartikelen. Alle zeven kinderen hebben inmiddels het ouderlijk huis verlaten.
Jan Talen groeit op tussen de houtkrullen in het bedrijfje van vader Lubbert, die essenhouten stelen voor verschillende land- en tuinbouwgereedschappen vervaardigt. Hij heeft veel achting voor zijn vader en moeder. „Maar over het geloof werd nauwelijks gesproken.” Peinzend: „Misschien lag dat ook aan mezelf. Bij het ouder worden, sprak mijn vader wel graag over het geloof.”
Hoe verliepen uw jeugdjaren?
„Ik hielp na schooltijd in de werkplaats. Het was voor mijn vader hard werken. Mijn moeder was blij wanneer we de winter weer doorgekomen waren. In het voorjaar waren er weer wat inkomsten uit de productie van houten hooiharken en dergelijke. Daarnaast hadden we enkele koeien en was vader in de herfst ook nog dorsmachinist. Toen mijn moeder in 1972 op jonge leeftijd ongeneeslijk ziek werd, had ik tijdens haar ziekte op 19-jarige leeftijd de dagelijkse leiding. Mijn vader was toen vaak thuis.”
En na school?
„Het zag er niet naar uit dat mijn toekomst in het bedrijf lag.” Lachend: „Ik heb twee linkerhanden, hoewel mijn vrouw dat altijd ontkent en zegt dat je dat niet kunt zeggen als je niet allerlei klusjes uitprobeert. Maar in de familie is algemeen bekend dat je voor technische vaardigheden niet bij mij moet zijn. Na de ulo deed ik de avondhandelsschool en verschillende aanvullende opleidingen. Het was dus eerst niet de bedoeling om het bedrijf in te gaan, maar vader wilde dat wel graag. Ik ben wel altijd de financiën blijven doen.”
Wanneer nam u het stokje over van uw vader?
„Dat is in de loop van de jaren zo gegroeid. Het bedrijf is gaandeweg uitgegroeid tot marktleider in gereedschap voor agrariërs, bouwvakkers en natuur- en bosbouwers. Nu hebben we ook een eigen stelenfabriek in Duitsland en een groothandel in België. De essenhouten stelen met de typerende kromming worden nog steeds in Staphorst gemaakt. Niet meer met de hand, maar met behulp van automatisering en robots, ontwikkeld door een van de kinderen.”
U bent nu 70, hoe lang bent u doorgegaan?
„Ik ben in 2019 teruggetreden. Een paar kinderen hebben het roer overgenomen. Ik kom nog steeds op kantoor. Twee tot drie ochtenden in de week. Dan bied ik de helpende hand bij de boekhouding. Ik heb er gelukkig geen moeite mee om de verantwoordelijkheden aan de anderen over te laten. Veel andere zaken zijn belangrijker.”
Van een productiewerkplaats naar een internationaal bedrijf. Hoe blikt u daarop terug?
„De sterke groei in de vorige eeuw is mede te danken aan de opkomst van de tuincentra, waar we al aan leverden. We stonden er altijd redelijk ontspannen in. We deden ons werk met plezier en konden slecht nee zeggen. Ook reisden we graag, zodat we internationale contacten kregen. Binnen Talen Tools proberen we christelijke normen en waarden te handhaven en uit te dragen. Dat betekent dat we doen wat we beloven. Dat geeft een band, met leveranciers en met klanten. Groei geeft anderzijds meer verantwoordelijkheid. Op het gebied van rentmeesterschap en in zorg voor het personeel en hun gezinnen. Deze groei is ons overkomen, het was nooit de bedoeling om groot te worden. We voelen ons gezegend en zien er Gods hand in.”
Zag u dat al die jaren zo?
„In de begintijd niet. Ik ging toen op zondag één keer naar de kerk en verbleef vaak op zaterdag op het voetbalveld. Ik was een beetje randkerkelijk. Halverwege de jaren 80 van de vorige eeuw is daarin verandering gekomen. Ik werd onbekeerd en dat had impact op alles. Dat was toen ds. K. Veldman hier vier jaar was. Hij preekte op een zondag in de lijdenstijd over Judas, die God en de wereld wilde dienen. Dus van twee walletjes wilde eten. God wat en de wereld wat. Hoe langer de preek duurde, hoe meer ik in eigen waarneming een Judas was. Aan het einde van de dienst, toen de predikant aangaf dat hij die meent een Judas te zijn, het niet is, brak mijn hart. Door de liefde. Alle wereldse bladen en de televisie gingen in de vuilnisbak en voetbal kon niet meer. Kort daarna werd ik gevraagd voor het bestuur van de toenmalige stichting Macedonië, de huidige Balkanzending, en kreeg ik een heel ander leven. Aan de hand van een schriftelijke Bijbelstudie van P. Kuijt heb ik de Bijbel doorgelezen. De psalmen moest ik opnieuw leren.”
Wat betekende dat voor u?
„Een afhankelijk leven. Ik werd niet bekeerd maar onbekeerd. Veel heb ik moeten leren en afleren. De Heere sprak door de zondagse prediking en door voorvallen in het dagelijks leven. Wanneer de Heere sprak, dan was het voor mijn gevoel waar. En wanneer ik het niet voelde, was het niet waar. En dat heeft vele jaren geduurd. Na ongeveer 25 jaar liep ik hiermee helemaal vast en riep het uit tot de Heere: „Heere, ik heb helemaal niets.” Toen kwam met kracht deze tekst uit Jesaja 55 in m’n hart: „Komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk.” Ik hoefde niets mee te nemen en hoefde niets meer. Dat gaf en geeft rust. De Heere roept zondaars tot bekering. Alleen het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonde. Het is waar, ook al voel ik het niet, want God is waar. Ik heb vaak gesproken met en me gespiegeld aan een collega-vertegenwoordiger, nu gepensioneerd en nog steeds een broeder in de kerkenraad. Hij kwam een poos eerder tot bekering en mocht in korte tijd weten van vergeving van zonden door het bloed van Jezus Christus. Er ontstond in meerdere opzichten een band. Met hem en twee anderen ben ik in 1986 voor het eerst naar Macedonië gereisd om daar Bijbels te brengen. Er is tussen ons een geestelijke vriendschap ontstaan. Er ontstond een andere begeerte, in het werk en in de zakelijke bezigheden. Het is met de nodige terughoudendheid dat ik erover spreek, want je hebt zo snel jezelf op het oog. Het is alleen Gods hand die dit doet.”
U hebt nadien op verschillende plaatsen Gods Woord mogen uitdragen. Hoe?
„Sinds 2004 was ik diaken. Jaren was ik bestuurslid van de school, heb een paar jaar catechisatie gegeven en leidinggegeven aan een groep in de jeugdvereniging. Ik ben op veel plekken geweest. In voormalig Joegoslavië, in Siberië voor Friedensstimme en in China en Brazilië. Verder was ik een aantal jaren bestuurslid van de stichting Ismaël en nu ben ik nog verbonden aan Stéphanos. In dat werk besef je soms hoe afhankelijk je bent. Ik heb er meerdere malen Gods leiding in ervaren. We gingen eens met Bijbels in de auto naar voormalige Joegoeslavië. Ik werd gevraagd om mee te gaan omdat ik een mondje Engels sprak. Aan de grens zagen we hoe auto’s letterlijk werden leeggehaald. Aan ons werd gevraagd naar een groene kaart. Die bezaten we niet, we waren niet verzekerd. Toen wees de grenswacht ons naar een plaats wat verderop waar een kaart zou kunnen worden gekocht. De auto werd niet doorzocht, terwijl dat achter ons wel opnieuw gebeurde.”
Was u niet bang?
„Er waren momenten dat de angst toesloeg. Zoals langs de tolwegen. Bij ieder poortje stonden agenten. Op een gegeven moment werd ik zo bang dat ik mijn jas aantrok. Die heb ik dan vast aan als we straks in de gevangenis belanden, was m’n gedachte. Bij de volgende poort zag ik weer het silhouet van een politieman. Toen we er kwamen, bleek het een houten kop te zijn. Achteraf zag ik er wel de humor van in, maar zo zie je hoe een mens zomaar benauwd kan worden.
Aan de andere kant heb je bijzondere ontmoetingen die je aan het denken zetten. Zo kwam ik tijdens een zakenreis naar China op zondag via een kennis in een huisgemeente, een woning met vier etages. Daar ging toen de bekende predikant Samuel Lamb, van wie recent een boekje verscheen, voor. Hij is enkele maanden daarna overleden. Ik verstond geen woord Chinees en het hielp ook al niet dat een buurvrouw me een Bijbel in die taal onder m’n ogen hield. Na afloop konden we hem spreken en toen vertelde hij zijn levensverhaal, over de kolenmijnen en over verdrukking. Het was indrukwekkend. Zoals je dat in veel landen ziet: dankbaar in tegenspoed. Van die mensen kunnen wij hier in het Westen nog veel leren.”
Als ouderling krijgt u mogelijk de gelegenheid om iets te vertellen?
„Tien jaar geleden werd ik gekozen. Zoals vaker bij moeilijke beslissingen ben ik alleen in het bos gaan wandelen met de vraag: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? In het besef dat ik zonder Hem niets kan doen. Ik heb daar in het bos gezucht dat ik het echt niet kon. Maar toen liet de Heere me zien dat ik dat vaker gezegd had en dat Hij me altijd geholpen had. En daar kwam zo veel in mee, dat ik het ambt van ouderlingschap op me genomen heb. En tot nu toe heeft de Heere me altijd uit- en doorgeholpen. Een tekst die tot me kwam toen ik in 1986 gevraagd werd voor de Balkanzending, komt in de loop van de jaren op cruciale momenten steeds weer naar voren: 1 Korinthe 15:58: „Zo dan, mijn geliefde broeders, zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet dat uw arbeid niet ijdel is in de Heere.”
In 2022 kreeg u landelijke bekendheid door de woordvoering over corona. Hoe kwam dat zo?
„Ik heb het maar enkele dagen gedaan, als tweede voorzitter van de kerkenraad. De scriba was ziek. Het waren hectische dagen, waarin kranten, radio en televisie bij mij aanklopten. Daarna hebben we ons min of meer teruggetrokken. Ze weten het nu wel, was onze conclusie.”
Hebt u zelf corona gehad?
„Eén keer. Net als mijn vrouw. Het was in lichte mate. We hebben er niet veel last van gehad. Maar ik ben ervan overtuigd dat je de gevolgen van dit virus niet moet onderschatten. Ik heb als ouderling meerdere malen aan ziekenhuisbedden gestaan en de gevolgen van het virus met eigen ogen gezien.”
Wat deed dat met u?
„Je weet vooraf niet hoe bang je kunt worden. Maar de vraag daaronder is of we lang willen leven. Er zijn momenten dat ik veel last heb van mezelf. Bijvoorbeeld van humor. Dan zeg ik iets en dan lachen de mensen. Wat heb ik gedaan? denk ik dan. Natuurlijk wil je er zijn en blijven voor je vrouw, kinderen en de familie. Maar na dit leven doe je die zonden niet meer, heb je geen last van jezelf en kun je alleen Gods eer bedoelen. Dan zijn er ogenblikken waarin ik het gevoel heb dat ik niet zo oud hoef te worden.”
Wat is u het meest bijgebleven uit die periode?
„De contacten met de pers ben ik weer bijna vergeten, maar ik heb enkele malen mensen zien sterven die aangaven niet meer tegen de dood op te zien. Ze mochten getuigen van Hem Die de dood overwonnen heeft.”
Dat waren beslist geen dieptepunten.
„Nee, in die zin blik ik niet alleen negatief terug op corona. Daarnaast gaf de pandemie afhankelijkheid. Een dieptepunt vormden wel de momenten dat maar honderd of zelfs maar dertig mensen in de kerk aanwezig mochten zijn. Daar wordt de boodschap van genade gebracht en dan moet je zeggen dat men daar niet welkom is. Dat deed me veel pijn. We hebben tijdens corona de diensten wel altijd uitgezonden.”
Wat is uw missie?
„Ik wil anderen graag in aanraking brengen met Gods Woord. Met de Bijbelse waarheid. Daarom doet het me zo’n pijn als door discussies over geloof en cultuur in ons land Gods Naam wordt gelasterd. In die zin wil ik graag een voorbeeld zijn. Ik weet dat jongeren op zoek zijn naar identificatiefiguren. Hun wil ik graag voorhouden dat de dienst van God niet zwaar is, maar een liefdedienst. Maar ook dat een dorp dat de naam heeft christelijk te zijn, niet goedkoop kan zondigen.”
Zijn er nog wel identificatiefiguren?
„Ze zijn er wel, maar zijn ze zichtbaar? En, als ik naar mezelf kijk, denk ik weleens: wilde ik dat wel zien? Wanneer we onbekeerd zijn en een hang naar de wereld hebben, heb ik dan wel behoefte aan een identificatiefiguur? Een mens ziet wat hij graag wil zien.”
Was het vroeger beter?
„De buitenwacht is vooral gefocust op het verdwijnen van de klederdracht in Staphorst. Die verdwijnt en wordt nu vooral tijdens shows getoond. Daar heb ik niets mee, ik houd niet van toneelspel, ook al vinden derden het prachtig. Mijn vrouw en mijn kinderen gaan ook niet in de dracht en op het gebied van rouwgebruiken zijn er veranderingen zichtbaar. Maar met de uitspraak dat vroeger alles beter was, heb ik niets. Er is nu juist meer openheid. Ik zie dat bij de jeugd. Men is minder afstandelijk, er wordt in de gezinnen meer hardop gebeden en het meeleven met anderen is nog groot. Dat blijkt ook uit de steun aan verschillende stichtingen en ook bij de opvang van bijvoorbeeld Oekraïners. De tijden veranderen, maar één ding blijft hetzelfde: een mens moet wederom geboren worden. En, elke generatie heeft haar eigen zonden.”
Wat zijn de zonden van de generatie nu?
„Wat ik erg vind in onze gezindte, is de wijze waarop sommige meisjes en jonge vrouwen zich kleden. Als ik zie hoe kort de rokken soms zijn. Ik vraag me af waarom ze dat doen. Als ik dat vergelijk met wat ik bijvoorbeeld aantrof in Siberië, is het verschil wel heel groot. Ik denk dat door dergelijke kleding Gods Naam wordt gelasterd. Maar ook hierin zien we hoe het soms zomaar kan veranderen. Ook in onze gezindte zien we momenteel veel meer langere rokken. Daar ben ik dan weer dankbaar voor. Verder doen de discussies over de kerkelijke verscheidenheid me leed. Als we nu allemaal ons verenigen rondom de Statenvertaling en de Drie Formulieren van Enigheid, we halen de naambordjes van de kerkgebouwen en gaan naar de kerken die zo kort mogelijk bij ons huis staan, zou dat geen oplossing zijn? Ook ten aanzien van het sabbatsgebod is dat toch beter?”
Glimlachend: „Misschien is het te simpel geredeneerd, maar het blijft nu te veel bij redeneren. Het eenvoudige geloof en vertrouwen op heel Gods Woord is nodig, zowel in zijn beloften als in zijn bedreigingen. De drie stukken van de Heidelbergse Catechismus, ellende, verlossing en dankbaarheid, moeten persoonlijk gekend worden. Zowel in Staphorst als daarbuiten.”