De twee lijnen verantwoordelijkheid en onmacht hoeven de christelijke opvoeder niet moedeloos te maken, als hij maar in het gebed zijn afhankelijkheid van God belijdt. Wat immers bij opvoeders onmogelijk is, is mogelijk bij God.
Bram de Muynck, Leunis van Klinken en Arjen van Kralingen gingen met elkaar in gesprek over de christelijke schoolpedagogiek ”Gidsen” (RD 10-12). Naar aanleiding van dit Driestarhandboek enkele opmerkingen.
Het boek ”Gidsen” is een handboek voor christelijke (school)opvoeders. Het woord handboek wijst erop dat het pedagogisch handelen hierin centraal staat. Dat pedagogisch handelen heeft alles te maken met de persoon van de opvoeder (houding, karakter, levensovertuiging, enzovoort). Het heeft ook alles te maken met de persoon van de opvoedeling (ontwikkelingsfase, leeftijd, aard, enzovoort), omdat het pedagogisch handelen daarop afgestemd dient te worden.
Vorm en inhoud
Pedagogisch handelen kent altijd twee aspecten: aan de ene kant de vorm (hoe voeden we op?) en aan de andere kant de inhoud (wat willen we onze kinderen en jongeren meegeven?). Beide aspecten staan weer niet los van onze intentie (waartoe voeden we op?). Vorm en inhoud van het pedagogisch handelen hangen onlosmakelijk samen.
Volgens Bram de Muynck gaat ”Gidsen” niet over de inhoud van wat wij overdragen: „Wij willen richting bieden hoe je als school kinderen moet opvoeden die in de christelijke gemeente opgroeien”, merkt hij op. Hier lijken vorm en inhoud van het pedagogisch handelen toch uit elkaar getrokken te worden. Een christelijke opvoeder is een gids die de rijke inhoud van het Evangelie kan en mag doorgeven: redding voor zondaren door het bloed van Christus. Bijbelse begrippen als verbond, wedergeboorte en bekering zullen daarin zeker een plaats moeten krijgen. Het spreken en bovenal voorleven van deze zaken is een wezenlijk onderdeel van het christelijk-pedagogisch handelen.
De Muynck zegt dat hij zich ernstig zorgen maakt over het afstandelijke Godsbeeld dat soms in de prediking wordt overgedragen. Als dat waar is, dan ligt hier een uitdaging voor christelijke opvoeders om een Bijbels, evenwichtig Godsbeeld over te dragen. Maar dan hebben we het wel over de inhoud van ons pedagogisch handelen.
Twee kanten
Van Klinken merkt in het gesprek op dat hij, als het gaat om de wedergeboorte, het evenwicht tussen verantwoordelijkheid en onmogelijkheid mist. Even verderop zegt hij dat hij lijnen van verantwoordelijkheid en onmogelijkheid niet bij elkaar kan krijgen en om die reden geen christelijke pedagogiek kan schrijven.
Zijn opmerking deed mij denken aan wat de pedagoog J.H. Gunning Wzn. (1859-1951) hierover ruim honderd jaar geleden schreef in zijn opstel ”Wat is christelijke opvoeding?”. Sprekend over de verantwoordelijkheid van de christelijke opvoeder zegt hij dat deze twee kanten heeft. Tegenover God betekent dit dat de opvoeder van alles wat hij doet en zegt rekenschap moet afleggen. Tegenover het kind betekent dit dat het God in de opvoeder moet kunnen zien. De opvoeder vertegenwoordigt God bij het kind. Naast deze absolute verantwoordelijkheid staat volgens Gunning de absolute machteloosheid van de opvoeder. Dit als gevolg van zijn eigen zondigheid, tekortkomingen en onwaardigheid. Bovendien vermag hij niets tegen de zonde in zichzelf en in zijn kinderen.
Vertrouwen
Het zijn deze twee lijnen (verantwoordelijkheid en onmacht) waarmee de christelijke opvoeder te maken heeft. Die hoeven hem echter niet moedeloos te maken. Er is een oplossing! De christen-opvoeder is namelijk een opvoeder die bidt. Om het met de woorden van Gunning te zeggen: „In het gebed smelten ons gevoel van absolute verantwoordelijkheid en ons gevoel van absolute machteloosheid samen in het gevoel van absolute afhankelijkheid. En zich van God afhankelijk te weten, dat is tevens op Hem en op Hem alleen te vertrouwen.” Alleen zo wordt een christelijke opvoeding een mogelijke onmogelijkheid, waarover we niet in het duister hoeven te tasten, zoals Van Klinken zegt. Wat immers bij opvoeders onmogelijk is, is mogelijk bij God.
Het gebed is en blijft het meest wezenlijke element van de christelijke opvoeding. In zijn of haar gebed legt de christelijke opvoeder de namen van zijn kinderen in Gods handen, met de bede of Hij ze daarin wil schrijven met onuitwisbaar schrift.
Maar dan bidt de christelijke opvoeder niet alleen vóór zijn kinderen maar, zeker als ze nog jong zijn, ook mét zijn kinderen En zo handelt hij pedagogisch vanuit het vertrouwen dat God wonderen doen kan en wil, en dat uit enkel genade, tot de eer van Zijn Naam.
De auteur is docent pedagogiek aan Driestar hogeschool.