De meeste scholen zijn weer begonnen. Aan het begin van de dag houdt een leerkracht met een Bijbel in de hand de klas voor: Uit ons niets goeds! Later op de dag laat hij de leerlingen ontdekken welke kwaliteiten ze hebben. Theologie en psychologie, soms zijn het gescheiden werelden. Zijn ze te verenigen?
Mag je een leerling laten ontdekken waar hij goed in is? Kun je ervan uitgaan dat een kind oprecht is? Is vervelend gedrag altijd zonde? Uitgangspunten uit theologie en psychologie botsen in het christelijk onderwijs wel eens. Soms is een leerkracht zich daarvan bewust, vaak ook niet.
Positieve psychologie richt zich op de sterke punten en de positieve ervaringen in het leven van mensen. Die psychologie ligt ten grondslag aan veel moderne lesmethoden. Daar duikt een spanningsveld op voor een deel van de christelijke leerkrachten: hoe kun je zeggen dat een leerling kwaliteiten heeft, terwijl een mens geneigd is tot alle kwaad, zoals de Heidelbergse Catechismus leert?
Petronelle Baarda uit Zeist promoveerde in mei dit jaar op de relatie tussen positieve psychologie en een christelijke levensbeschouwing. In dit onderzoek voor Driestar educatief en de Theologische Universiteit in Apeldoorn concludeert Baarda dat leraren de identiteit van de christelijke of reformatorische school in de hele lespraktijk willen verweven, maar dat ze vaak niet weten hoe ze dit kunnen doen.
Baarda, die zowel psycholoog als theoloog is, interviewde dertien leerkrachten van christelijke en reformatorische basisscholen. Ze ontdekte een gebrek aan visie op de sociale wetenschappen, zoals psychologie. Verder stuitte ze op een dualistische mensvisie. Die uit zich in verschillen tussen wat leerkrachten aangeven belangrijk te vinden en wat ze in de praktijk van alle dag laten zien.
Een van de leerkrachten die Baarda voor haar onderzoek sprak, is Jan de Olde (39), ten tijde van het onderzoek leerkracht van de reformatorische Eben-Haëzerschool in Rhenen. Inmiddels is hij docent cultuur en maatschappij aan Driestar hogeschool in Gouda. De vragen die Baarda hem destijds stelde, houden hem nog steeds bezig. Aan de hand van vier gebeurtenissen uit zijn tijd als meester op de Eben-Haëzerschool laat hij zien waar voor hem spanning zit tussen theologie en psychologie.
„Reis mee in zoektocht bij geloofsvraag”
Laurens Snoek (49) is een onderwijsman in hart en nieren. Hij is een theoloog met grote interesse in psychologie en pedagogiek. Door de jaren heen zag hij heel wat leerlingen en (aanstaande) docenten voorbijkomen. Hij herkent de dilemma’s die De Olde schetst. Over dit soort zaken heeft hij veel nagedacht en dat doet hij nog steeds.
Snoek werkte jarenlang als godsdienstdocent op het Van Lodenstein College in Hoevelaken en Amersfoort. Nu is hij opleider van godsdienstleraren aan de Christelijke Hogeschool Ede en docent kerkelijk onderwijs aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn.
Tussen theologie en psychologie hoeft geen spanning te zitten, stelt Snoek. Als hij erover nadenkt, komt hij tot zes kernpunten die hij zelf in z’n lessen toepast.
Snoek werkte jarenlang als godsdienstdocent op het Van Lodenstein College in Hoevelaken en Amersfoort. Nu is hij opleider van godsdienstleraren aan de Christelijke Hogeschool Ede en docent kerkelijk onderwijs aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn.
Tussen theologie en psychologie hoeft geen spanning te zitten, stelt Snoek. Als hij erover nadenkt, komt hij tot zes kernpunten die hij zelf in z’n lessen toepast.
1 Spreek met de groep over de liefde van Christus.
„Weet je waarom ik in het onderwijs zit? Omdat er niets zegenrijker en mooier is dan met jongeren onbevangen over het Evangelie te spreken en dan te zien dat het licht doorbreekt. Lees de Bijbel met hen en laat hen zelf ontdekken wat er staat. Nooit vergeet ik het meisje dat met tranen in haar ogen naar de ruimte kwam waar ik zat te werken. „Meneer, ik weet het echt niet meer.” Ze bedoelde dat ze geestelijk niet wist hoe ze verder moest. Ik zei tegen haar: „Bij jou moet ik denken aan de machteloze verlamde uit Markus 2.” We hebben dat gedeelte samen gelezen. Het licht brak door en ze ging stralend weg.
Daartegenover staan ook veel andere ervaringen. Van jongeren die vastlopen met zichzelf. Hun negatieve zelfbeeld is mede het gevolg van het godsdienstige denken. Sommigen zijn op zoek naar God, maar kunnen Hem niet vinden, omdat er geen eenduidigheid zit in de manier waarop ze het Evangelie horen verkondigen. Als ik hoor dat leerkrachten niet onbevangen over de liefde van Christus durven te spreken, maakt mij dat verdrietig. Hoe komt het dat iemand zo ingehouden en terughoudend is? Vertel die kinderen nu toch gewoon eens hartelijk wat er in het Evangelie staat.”
2 Steek je voelsprieten uit als een leerling een feitelijke theologische vraagt stelt. Soms zit er een existentiële vraag achter.
„Veel jongeren stellen een geloofsvraag als een feitelijke vraag. Is het nu a of b? En als antwoord krijgen ze ook een feit, een mening of een standpunt. Beter is het om een diepere laag aan te spreken door vragen te stellen als: Hoe komt het dat je dat belangrijk vindt? Hoe komt het dat je hiermee loopt?
Bij mij in de godsdienstles vroeg een pubermeisje: „Meneer, hoe zit het nou? Is Jezus voor alle mensen gestorven of niet?” Bij zo’n vraag moet ik erachter zien te komen wat haar eigenlijke vraag is. Zoekt ze een standpunt of zit de vraag dieper?
Er zijn veel manieren om hierop in te gaan. Ik doe het vaak door de situatie open te leggen. „Ben je op zoek naar feiten of vraag je je misschien af of Jezus voor jou is gestorven?” De reactie van de leerling bepaalt dan hoe je verdergaat. Is het onveilig voor haar, dan kun je de vraag van haar persoon loskoppelen en vertellen over een ander die pas dezelfde vraag stelde en wat bij die leerling de vraag achter de vraag was. Dan maak je het minder persoonlijk, maar kun je de eigenlijke vraag wel beantwoorden.
Het is zo jammer als de diepere vraag onopgemerkt blijft. De leer is zinvol en moet doorgegeven worden, laat dat duidelijk zijn. De leerling heeft die theologische informatie nodig om tot het beantwoorden van de vraag te komen, maar de info zelf is dus niet het antwoord op een existentiële vraag.”
3 Laat de leerlingen uit je non-verbale communicatie hetzelfde opmerken als uit je woorden.
„Het is het mooiste als uit je houding dezelfde intentie spreekt als uit je woorden. Elk kind wordt geboren met een innerlijke openheid voor alles wat non-verbaal is. Het besef dat je door je manier van doen veel meer overbrengt dan door wat je zegt, dringt niet bij iedereen door.
De waarde die in het onderwijs aan woorden wordt gehecht is echt vele malen te groot. Wie ben je als persoon? Wat laat je de leerling zien of voelen? Is hij belangrijk voor je? Heb je oog voor de zwakke, de lastige leerling? Heb je oog voor zijn hart? Daar gaat het om. Daarmee draag je over wat je gelooft. Het is fijn als je die houding met woorden versterkt.
Op reformatorische scholen merk ik vaak een fundamentele onzekerheid rond de vraag hoe de mens staat tegenover God – een onzekerheid die normaal en geaccepteerd lijkt te zijn. Wat als de leerkracht zelf geen raad weet met God? Dan brengt hij díé boodschap over. Leerlingen trekken feilloos de conclusie: aan deze God heb ik dus niks.
Gelukkig is onze houding vaak doorslaggevend. Dat zie je ook in de kerk. Een predikant die het Evangelie niet ruim durft te preken, maar wel liefde uitstraalt, wint daardoor mensen voor Christus.”
4 Vertel verhalen.
„Dan bedoel ik in de eerste plaats de verhalende stukken uit de Bijbel. Vertel wat er staat. Dan denkt de hoorder: oh, dus zo is Jezus. De toepassing gebeurt terwijl je vertelt, zonder dat je die expliciet hoeft te maken. Dat is iets wat ik zelf heb moeten leren. In de eerste druk van de kinderbijbel ”Uw Koninkrijk kome” staan meer toepassingen dan in de tweede. Nu zou ik het puur bij de vertelling houden. De toepassing mag ik aan de Heilige Geest overlaten.
Vertellen is niet hetzelfde als redeneren, argumenteren of doceren. Het is dus in de eerste plaats vertellen wat er in de Bijbel staat en daarna ook je eigen herinneringen inbrengen. Breng gerust die momenten uit je eigen leven naar voren die jou hielpen bij het vinden van antwoorden op existentiële vragen. Daar snakken jongeren naar. Zeg het gewoon: „Weet je wat mij geholpen heeft toen ik daar en daar mee liep? Ik kwam die en die tegen en die zei zomaar tegen mij…” Meer hoeft niet.
Veel leerlingen reageren allergisch als de docent voortdurend positie inneemt en vertelt hoe alles zit. Als je dezelfde dingen zegt in het kader van je eigen levensverhaal accepteren ze het allemaal. In het eerste geval ben je dwingend bezig, wat een averechtse uitwerking heeft. In het tweede geval krijg je hen mee, omdat ze je gesprekspartner zijn. Als ze merken dat het je om hen gaat en je hen meeneemt in een groter verhaal, zijn ze ontvankelijk voor wat je zegt.”
5 Reis met een leerling mee op zoek naar het antwoord op een geloofsvraag.
„De roeping die wij hebben is kinderen begeleiden in de zoektocht naar het antwoord op de geloofsvraag. Zeg dus niet: „De gereformeerde theologie heeft het volgende antwoord”, maar ga samen op zoek. Dan blijf je als docent leidinggevende. Dat verwachten alle kinderen, want jij bent ouder en hebt ervoor gestudeerd. Jij weet waar je met die les wilt uitkomen.
In de praktijksituatie waarin het meisje vraagt hoe het zit met de opmerking ”God is blij met jou” hoeft de docent niet gelijk ja of nee te zeggen. Daarmee zou het kind niet geholpen zijn. Laat blijken dat je zelf ook verwonderd bent en stel vragen als: Wat bedoelt die mevrouw? Wat zou er achter die opmerking zitten? Als de kinderen nog weinig weten, zeg je: Ik wil jou vertellen wat erachter zit bij deze mevrouw. Vervolgens kan ik het meisje vragen of ze het begrijpt. Wat het kind dan weet, is honderd keer belangrijker dan een ja of nee op een gesloten vraag, eventueel met een argument erbij.
De meeste kinderen en jongeren zijn niet geïnteresseerd in argumenten. Ze kennen er niet veel en kunnen ze ook niet verbinden met hun eigen leven en denken. Ze willen echt op hartsniveau worden aangesproken.”
6 Wees naar buiten gericht en geef het Evangelie door.
„Het zou het onderwijs helpen als docenten en leerkrachten het Evangelie doorvertellen aan mensen die er nooit eerder van hebben gehoord. Iedereen die dat doet, moet namelijk op zoek naar de kern van het geloof en naar woorden die voor iedereen begrijpelijk zijn. Ik weet werkelijk niets wat vruchtbaarder is voor jezelf en voor anderen dan zo de zendingsopdracht serieus te nemen.
Veel reformatorische kerken zijn intern gericht. Dat is te verklaren vanuit de vele splitsingen, maar het staat haaks op het Evangelie. In de Bijbel wordt opvallend positief gesproken over degenen die tot Jezus zijn gekomen en er direct op uitgaan om anderen over Hem te vertellen. Blijkbaar kan dat zonder dat je je eerst vier eeuwen reformatorische theologie hebt eigen gemaakt. Als je alleen intern bezig bent, mis je bovendien de correctie vanuit de rest van Gods kerk.
Elke splitsing heeft tot gevolg dat de groepen die naast elkaar komen te staan beseffen dat ze alleen bestaansrecht hebben als ze duidelijk kunnen maken wat dat recht inhoudt. Ze gaan zich dus profileren. Standpunten net iets sterker verwoorden dan je zou hebben gedaan als er geen scheuring was geweest. Zo worden ze scherper, zwart-wit.
Een jongere krijgt dan in plaats van de gemeenschappelijke erfenis vooral het eigene van zijn kerk mee en denkt dat die andere kerk echt heel anders is. Hoe krachtiger en sterker wij het eigene van onze gezindte vasthouden en verdedigen, hoe meer we bewerken dat jongere generaties hun eigen spoor trekken.
Wil je dat niet? Spreek dan onbekommerd over Gods verlangen, over Zijn wil dat al die kinderen Hem leren kennen. Geef net zo onbekommerd toe aan de neiging om complimenten te geven, want die zijn een erkenning van Gods gaven. En vertel vaak verhalen van christenen die Hem zo hartelijk liefhebben dat ze hun leven geven om anderen met het Evangelie te bereiken. Dát is positieve psychologie, maar dan de goede.”