Stop met verengelsen academisch onderwijs
Nederlandse universiteiten moeten ophouden met het volledig verengelsen van opleidingen. Dat stelt prof. dr. Annette M. B. de Groot.
Meertaligheid is een vloek, eentaligheid een zegen, althans, dat was wat God leek te veronderstellen toen Hij de inwoners van Sinear strafte voor het bouwen van een toren die moest voorkomen dat zij zich over de aarde zouden verspreiden. Maar met de vloek van meertaligheid daar in Babel en de spraakverwarring die erop volgde, ontstond echter ook de voorwaarde voor het ontstaan van individuele meertaligheid: het gebruik van minstens twee talen door één persoon. De meeste studenten in ons universitaire onderwijs zijn individueel meertalig. Nog wel. Ze hebben het Nederlands als stevige moedertaal en het Engels als weliswaar zwakkere, maar toch tamelijk goed ontwikkelde tweede taal.
Beslist minder weldadig dan meertaligheid of eentaligheid in één sterke taal is de talige staat waarin we belanden als een goed ontwikkelde moedertaal door externe factoren wordt verdrongen door een andere, zwakkere taal. De moedertaal zal dan taalverval gaan vertonen, met als gevolg dat we een deel van ons uitdrukkingsvermogen en daarmee –vanwege de hechte relatie tussen taal en denken– mogelijk ook een deel van ons denkvermogen verliezen. In de literatuur over meertaligheid wordt dit verschijnsel subtractieve tweetaligheid genoemd.
Koploper
Het taalbeleid van de Europese Unie is erop gericht dat de taaldiversiteit in Europa behouden blijft en dat alle Europese burgers naast hun moedertaal praktische vaardigheden in minstens twee andere talen verwerven. Die doelen worden nagestreefd in tal van Europese programma’s en activiteiten, maar het is niet ondenkbaar dat een aantal daarvan juist een ontwikkeling naar eentaligheid stimuleert. In het bijzonder eentaligheid in het Engels. Zo stimuleert de Raad van Europa in woord het officiële Europese meertaligheidsbeleid, maar werkt hij zelf enkel met het Engels en het Frans. En het is erg aannemelijk dat de Europese mobiliteitsprogramma’s voor onderzoekers en studenten een krachtige impuls hebben gegeven aan de verengelsing van het universitaire onderwijs. Wij hebben de dubieuze eer hierin in Europa koploper te zijn. Nu al is 69 procent van alle masteropleidingen en 20 procent van alle bacheloropleidingen aan Nederlandse universiteiten volledig Engelstalig.
Die verregaande verengelsing verontrust veel mensen, ondanks een opbeurende boodschap van de Nederlandse Taalunie. Die publiceerde in mei een onderzoeksrapport over de staat van het Nederlands. Een krant bracht het nieuws onder de geruststellende kop: ”We ”saven” en ”appen” maar [de] Nederlandse taal is sterk, ondanks Engelse invloed”.
Toch was ik na lezing van het rapport er niet van overtuigd dat de verengelsing van het universitaire onderwijs niet iets is om van wakker te liggen. De onderzoekers hadden de Nederlandse taalvaardigheid namelijk niet rechtstreeks onderzocht, maar in een grootschalige online-enquête Nederlanders en Vlamingen gevraagd naar de taalkeuze die zij in allerlei situaties maken. Het achterliggende idee hierbij was dat de staat van een taal kan worden afgeleid uit de taalkeuzes die zijn gebruikers maken. Dus zolang er in Nederland en Vlaanderen nog overwegend voor het Nederlands gekozen wordt, zal er geen taalverlies dreigen. Pas als er in die taalkeuzes verschuivingen gaan optreden naar een andere taal moeten de alarmbellen gaan rinkelen. Maar dát is nu precies wat er aan het gebeuren is in het maatschappelijke domein van het universitaire onderwijs.
Woordenschat
Wat een volwaardige taal –een taal die het uitdrukkingsvermogen van de spreker maximaliseert– vooral nodig heeft, is een grote woordenschat. Het zijn namelijk de woorden, meer dan bijvoorbeeld grammatica en uitspraak, die bij betekenistoekenning en betekenisoverdracht de hoofdrol opeisen. Niet alleen ons uitdrukkingsvermogen is afhankelijk van het aantal woorden dat we kennen, ook de rijkdom van onze gedachtewereld, onze verbeeldingskracht, is afhankelijk van de omvang van onze woordenschat.
Wat wij met het verengelsen van het universitaire onderwijs aan het doen zijn, is dit onderwijs rigoureus te ont-woorden. Ogenschijnlijk achteloos muilkorven we het taalgebruik van studenten en docenten en knevelen we hun gedachten door hun een groot aantal woorden en de bijbehorende elementaire bouwstenen van hun denken te ontnemen.
Er was een tijd dat buitenlandse studenten nog werden toegelaten tot een Nederlandse universiteit op basis van de uitslag van een Néderlandse taalvaardigheidstest. Toen werd vastgesteld dat Nederlandse eerstejaarsstudenten aan het begin van hun opleiding zo’n 19.000 Nederlandse basiswoorden kennen. Buitenlandse studenten die net waren toegelaten op grond van hun uitslag op de toegangstest kenden er ongeveer 11.000, 8000 (dus ruim 40 procent) minder dan hun Nederlandstalige jaargenoten. Buitenlandse ouderejaarsstudenten kenden er zo’n 16.000. Ik zie geen enkele reden waarom het met het Engelse vocabulaire van vergelijkbare moedertaal- en tweedetaalsprekers van het Engels in een Engelstalige opleiding anders zou zijn. Dit zou betekenen dat Nederlandstalige eerstejaarsstudenten die een volledige Engelstalige opleiding volgen over 40 procent minder woorden kunnen beschikken dan wanneer ze aan een Nederlandstalige opleiding zouden beginnen.
Tegelijkertijd constateert de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren dat een niveau van Nederlandse taalvaardigheid dat voldoende is om aan een Nederlandstalige opleiding in het hoger onderwijs te beginnen, niet volstaat voor een optimale beroepsuitoefening. Talige beroepen als journalist, politicus, jurist en docent, als dominee, dokter en pastoor, ze vragen allemaal om een hoog niveau van argumenteren, redeneren en overtuigen, vaardigheden die bij aanvang van de studie nog onvoldoende ontwikkeld zijn.
Om de academische geletterdheid op peil te krijgen, moet er daarom ook tijdens de opleiding gewerkt worden aan de Nederlandse taalvaardigheid. Dit komt de onderwijskwaliteit in alle onderwijssectoren ten goede, en daarmee de taal- en denkvaardigheid in alle maatschappelijke sectoren. In het licht van dit pleidooi voor een reveil van het Nederlandse taalvaardigheidsonderwijs is het verengelsen van zelfs de bacheloropleidingen wel bijzonder merkwaardig.
Geloofwaardigheid
En dan heb ik het nog niet eens gehad over al die andere aspecten waarin onze taalvaardigheid in het Engels het verliest van die in het Nederlands. Zo zijn geheugenverbindingen tussen woordvorm en woordbetekenis bij de wél gekende woorden zwakker in een tweede taal, waardoor woordherkenning en woordproductie langer duren. Verder is de mentale belasting bij het gebruik van een tweede taal relatief groot. Maar het opvallendste verschil tussen het gebruik van een tweede taal en een moedertaal is ongetwijfeld het spraakaccent in de tweede taal. Uit onderzoek blijkt dat dit niet alleen de verstaanbaarheid en het begrip van de luisteraar negatief beïnvloedt, maar dat het ook de geloofwaardigheid van een spreker kan aantasten.
Het verengelsen van het onderwijs brengt bovendien het risico met zich mee dat het de tweetaligheid van de studenten verzwakt, en dit terwijl tweetaligheid cognitief verrijkend is. Er zijn aanwijzingen dat bepaalde vormen van tweetaligheid leiden tot een verhoogde cognitieve flexibiliteit, een beter ontwikkeld vermogen om ideeën te vormen, een betere sturing van de aandacht bij het uitvoeren van talige en niet-talige taken en een groter werkgeheugen.
Om studenten meer voordelen van meertaligheid te laten genieten, zowel praktische als cognitieve, moeten we hun tweetaligheid niet verzwakken door hun opleiding volledig te verengelsen. In plaats daarvan moeten we hun tweetaligheid juist versterken in een volwaardig tweetalig curriculum. Het is meertaligheid als een optelsom met een uitkomst die groter is dan de som van de samenstellende talige delen.
De auteur is hoogleraar experimentele taalpsychologie. Dit is een bewerking van haar afscheidscollege, dat ze gisteren hield aan de Universiteit van Amsterdam (UvA).