Kan God ‘egoïsme’ verweten worden?
Waarom wil God volgens de Bijbel zo graag geëerd worden? Riekt dat eigenlijk niet naar ‘egoïsme’?

Een egoïst die aan grootheidswaanzin lijdt en dan ook nog eens de heerser van alles is? Zo ervaren sommigen de Bijbelse boodschap over God. Volgens de Britse evolutiebioloog en atheïst Richard Dawkins is dit inderdaad een van de eigenschappen van de God van het Oude Testament. Met zo iemand wil hij niets te maken hebben.
Toch vinden ook christenen het niet gemakkelijk om op deze vragen een goed antwoord te geven. In onze 21e-eeuwse oren klinkt het weinig positief als van de Heere gezegd wordt dat Hij jaloers is op Zijn eer. Kan de Heere eigenschappen hebben die ons mensen zouden misstaan? En willen we in onze individualistische tijd nog wel dat God de eerste plaats in onze levens krijgt en wij moeten leven tot Zijn eer? Duiden ook christenen de relatie met God niet liever als vooral wederkerig?
Er spelen hier dus twee vragen: is Gods gerichtheid op Zijn eigen eer niet egoïstisch en daarom onaanvaardbaar? En: is de verheerlijking van Zijn eigen Naam geen grootheidswaanzin?
Hoop
God doet alles tot Zijn eer, maar dat is voor God geen egoïsme. Een egoïst denkt namelijk aan zichzelf ten koste van anderen, maar dat doet God niet. Sterker nog, dat God deze wereld tot Zijn eer schiep, gaat niet ten koste van ons, maar zorgt er juist voor dat wij leven en adem hebben. Nog veel duidelijker is dat te zien in de redding van zondaren. God wordt verheerlijkt door het zalig maken van zondaren. Ons in het verderf laten liggen, zou geen egoïsme, maar rechtvaardigheid geweest zijn. Maar nu heeft Hij de glorie van Zijn Naam verbonden met het behoud van zondaren.
Gods gerichtheid op Zijn eigen eer werpt mensen niet terug op hun eigen onmogelijkheden, maar geeft juist hoop voor schuldigen. „Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israëls! maar om Mijn heiligen Naam” (Ezechiël 36:22).
Daarom hoeft niemand bang te zijn dat het richten van je leven op Gods eer tevergeefs, hinderlijk of demotiverend is. Paulus geloofde dat zijn redding tot Gods eer was en daarom twijfelde hij niet (1 Timotheüs 1:16-17). De verbreiding van Gods eer bracht John Paton ertoe zendingswerk te gaan doen tussen kannibalen op de Nieuwe Hebriden.
Centrum
Maar hoe kan het aanwerken van God op Zijn eigen eer als iets goeds en aanbiddenswaardigs worden gezien? Achter deze vraag ligt een fundamentele vergissing. God wordt langs onze maatstaven gelegd. Maar we hebben het niet over een collega, maar over onze Schepper. God heeft deze wereld gemaakt en daarmee is Hij het centrum van alles. Dat te willen ontkennen is het hele geloof in de schepping afwijzen of negeren.
Juist het God-zijn van God is de basis voor onze liefde tot en onze eerbied voor Hem
Als Dawkins God megalomaan noemt, dan uit hij slechts zijn afkeer van God. Zou God niet groot zijn en Zijn glorie en majesteit niet oogverblindend, dan zou er geen reden zijn om Hem te aanbidden. Juist het God-zijn van God is de basis voor onze liefde tot en onze eerbied voor Hem.

Dichtbij
Hoe waar dat ook moge zijn, zelfs christenen hebben moeite met het feit dat God alles doet tot verheerlijking van Zijn Naam. Hoe moet je dat zien?
Als Israël uit Egypte bevrijd is, wil God met Zijn zichtbare heerlijkheid onder het volk wonen: de wolk- en vuurkolom. Maar de ondankbaarheid en hardnekkigheid van het volk zorgen ervoor dat deze heerlijke tegenwoordigheid van God hun tot oordeel wordt. Na aankomst in Kanaän wordt het niet beter. De koningen moeten het volk leiden in de dienst aan God en de tempel als plaats van Gods tegenwoordigheid beschermen. Maar het koninkrijk scheurt, veel koningen zijn goddeloos en de tempel wordt ontheiligd. De Heere neemt Zijn glorie weg uit de tempel en de troon van David raakt vacant.
Een God die zo laag wil neerbuigen naar zondaren is niet egoïstisch of megalomaan
Als we deze lijn toepassen op onszelf, dan is niet Gods eer het probleem, maar zijn wij dat. Onze moeite met de eer van God is het gevolg van onze opstand tegen God.
Dat is niet alleen pijnlijk eerlijk, maar vormt ook de noodzakelijke achtergrond voor het vervolg. Nu mensen vanwege hun zondaar-zijn onder Gods tegenwoordigheid vergaan, openbaart God Zijn heerlijkheid in de geboorte van Zijn Zoon in tedere nabijheid. Deze glorie van God in de Zoon blijkt een glorie te zijn die door lijden tot heerlijkheid gaat. De rechtvaardige vergelding voor alle schendingen van Gods heerlijkheid kwam op Gods Zoon terecht. Hij droeg „de straf, die ons de vrede aanbrengt” (Jesaja 53:5). Door het geloof in Zijn Naam mogen zondaren niet alleen een glimp opvangen van Gods heerlijkheid, maar worden zij er ook door veranderd. Om uiteindelijk de volle openbaring van Gods glorie te mogen aanschouwen in Zijn heerlijkheid.
Een God die zo laag wil neerbuigen naar zondaren, Die het zwaarste werk alleen doet en Die Zelf de hoogste prijs betaalt, is niet egoïstisch, megalomaan of wat dan ook. Het is een God die eeuwig onze lof en aanbidding waard is.
De auteur is leraar godsdienst bij de Driestar-Wartburg Scholengroep, locatie Gouda en docent dogmatiek bij de hbo-opleiding van CGO.