Verlangens zijn besmettelijk. Zoals Covid de ene na de andere mens besprong, zo doen verlangens dat ook. Wat anderen hebben, willen wij ook. Dat werkt bij reformatorische mensen niet anders dan bij hun onkerkelijke buren.
Bij het thema ”Opvoeden in een seculiere wereld” ervaar ik dan ook dubbele verlegenheid. Ik mag dan moeder zijn van vier, en opvoeden is wat ik geacht word dagelijks te doen. Maar op de achtergrond speelt altijd een knagend gevoel van onvermogen en van kleinheid. Opvoeden voelt niet als iets doen. Het is veeleer iets wat door mij heen gebeurt. Mijn kinderen zien mij, horen mij, observeren mij, en al die indrukken vormen hun geest. En dan die tweede grote term: seculiere wereld. Het suggereert dat wij in een bepaald vreemd kamp leven, waar de normen en waarden anders zijn dan de onze, en binnen die lastige context moeten we dan ook nog kinderen opvoeden. Maar wij zíjn zelf die seculiere wereld. Wij hebben allemaal last van secularisatie, en niet zo’n klein beetje ook. En voor we het beseffen hebben we dit op onze kinderen overgedragen.
Dr. Herman Paul heeft een indringend boek over secularisatie geschreven: ”De slag om het hart”. Volgens Paul begint secularisatie niet zozeer met kerkverlating of met niet meer geloven, maar met ons hart, waar onze diepste verlangens zetelen. „Mensen kunnen seculariseren in hun gedrag, in hun denken of in hun voelen. Maar ingrijpender dan dit alles is secularisatie van verlangen. Deze treedt op als verlangens naar succes, status of geluk belangrijker worden dan verlangen naar God en Zijn toekomst. Dat wil niet zeggen dat verlangen naar God geheel verdwijnt, maar dat het naar de achtergrond verschuift omdat andere, minder geduldige, meer salonfähige verlangens zich op de eerste rij verdringen” (RD 24-8-2017).
Iedereen wil z’n kinderen gelukkig zien. De hoofdweg naar dat geluk –die de meeste mensen momenteel inslaan– is het zo snel mogelijk vervullen van zo veel mogelijk behoeften en verlangens. We leven in een maatschappij die het Zelf met een hoofdletter schrijft, die het Zelf tot het middelpunt van de wereld maakt. Dat Zelf wil bezitten, wil zekerheid, comfort en vermaak. Dit is de lucht die ook christelijke opvoeders inademen.
Hoe zullen we kinderen dan ooit leren wat Bijbelse begrippen als zelfverloochening en kruisdragen inhouden? Hoe gaan we om met verlangens (van onszelf en onze kinderen) die níét vervuld kunnen worden? Zelf werden we ooit geconfronteerd met deze vraag door onze leentuin.
Wij hebben een schitterende tuin achter ons huis, waar we volop van genieten. Je kunt er heerlijk zitten lezen, of badmintonnen, of walnoten rapen.
Toch moesten we regelmatig vragen van ontevreden kinderen beantwoorden. Waarom zetten wij geen groot zwembad neer? Waarom mag ik niet gaan voetballen, net nu ik er zo’n zin in heb? Het antwoord begon een refrein te worden: Jongens, deze tuin ís niet van ons! We kunnen hier niet alles doen wat we willen. Dit paradijsje ligt weliswaar achter ons huis, maar is officieel het terrein van onze buren – de Theologische Universiteit Kampen. Soms wordt dat pijnlijk duidelijk. Nee jongens, een grote trampoline plaatsen gaat niet. („Maar dan zeggen we toch dat de studenten er ook op mogen!”) En als de tuinman komt en zegt: Nu even weg met die bal, doe je beleefd wat hij vraagt. Anders verstoor je misschien een college. Of een theologenfeestje op het gras.
Hoe dankbaar wij als ouders ook voor onze leentuin zijn, wij betreuren het net zo goed dat die niet van ons is. Na ieder weekend slepen we onze campingstoelen terug naar de schuur; de tuin moet netjes achtergelaten worden. Dan schuurt het even: onze tuin is niet van ons. Maar is dat eigenlijk niet met alles zo? De les van onze leentuin: je bent in deze wereld slechts te gast. De hele wéreld is een leentuin.
Troon
Midden in de tuin van onze huidige wereld staat een zware troon (niet lichtgewicht campingspul, maar zwaar hardhout) en daar zit het Zelf op.
Je ziet het overal om je heen: kinderen op grote en kleine tronen, met ouders die hen daarbij ten dienste staan. Die willen dat hun kinderen gelukkig zijn en daarvoor alles aanslepen wat maar nodig is. Wat als je kind maar niet kan kiezen tussen voetbal, tekenles of turnen? Dan voorlopig maar alle drie. Dat is hard werken, voor beide ouders (en voor het kind!).
Nu is het alweer oppassen dat we hier als christen (en misschien wel principiële thuisblijfmoeder) niet vanuit de hoogte op neerkijken. We kunnen meewarig kijken naar al dat geploeter van ouders met twee banen en tegelijkertijd in ons hart voelen dat we het eigenlijk ook wel willen: meer geld op de rekening. Hebben de buren net een grote overkapping geplaatst, dan voelen wij ineens dat wij die missen. Daar kiezen we niet voor; dat overkomt ons gewoon. Steeds duiken nieuwe verlangens op die geld kosten.
Zelfs als je als christen diep doordrongen bent van de waarheid dat écht geluk inhoudt dat je tevreden bent met en in God, dan nog is het uiterst moeilijk om deze waarheid vast te houden en uit te leven. Laat staan die over te brengen op de volgende generatie.
Maar er zijn toch ouders (ook seculiere) die hun kinderen goede dingen aanleren? Absoluut. Een van de voordelen van internet is dat je daar veel voorbeelden van kunt vinden. Blogs over eenvoudig leven, moeders die tips geven voor een simpel maar leuk kinderfeestje, die schrijven over hun dagelijkse struggles in plaats van alleen maar mooie plaatjes op Facebook te zetten. Er zijn goede dingen op deze wereld, er zijn tegenbewegingen tegen materialisme en egoïsme in.
Een paar jaar geleden was er veel aandacht op sociale media voor de zogeheten Fruit Snack Challenge. Ouders stellen het geduld van hun kinderen op de proef door ze iets lekkers voor te zetten –vaak een bakje M&M’s– dat niet meteen opgegeten mag worden. Een peuter wordt op de bank geïnstalleerd, het bakje met lekkers op de tafel ervoor, en mama verdwijnt uit beeld terwijl ze zegt: „Hier staat wat lekkers, maar nog wachten met eten. Mama is even weg. Je mag pas gaan eten als mama terug is.” Vervolgens registreert de camera wat het kindje doet. Het is leuk om te zien hoeveel moeite wachten kan kosten op die leeftijd. Vingertjes voelen even aan het snoep, trekken dan terug, halsjes worden uitgerekt om te zien of mama al komt. Duurt het te lang, dan proef je vast even. Schattig, vinden heel veel mensen, gezien de duizenden likes die zo’n filmpje krijgt.
In eerste instantie was ik ook best enthousiast. Het leek me een goed idee om kinderen al jong te laten wennen aan wachten, op zo’n luchtige en speelse manier. Maar één ding viel me op: als het de peuter lukte zich te beheersen tot mama terug was, dan keken beiden nog even trots in de camera. Duimpje omhoog, missie geslaagd. Op dit punt begon ik na te denken. Waarom moest dit zo nodig worden gefilmd? Natuurlijk, zodat mama kon zien wat het kind gedaan had in de tijd dat zij weg was. Maar waarom dan die blik in de camera? En waarom circuleren deze filmpjes dan op internet, zichtbaar voor heel de wereld? Wat woog het zwaarste? Dat het kind geduld en discipline leert? Of dat mama met haar filmpje succes heeft op internet? Wat een leuk kind, wat een topmoeder, ons project is geslaagd?
We leren onze kinderen best nog wel goede dingen aan, maar overal komt de camera bij kijken. Wat een beweging van het Zelf af kan zijn –namelijk wachten, geduld hebben, gehoorzaam zijn aan mama– buigt de camera letterlijk weer naar het Zelf toe. Kunnen wij ook nog opvoeders zijn in de luwte, door geen ander oog gezien dan dat van God, aan Wie ik verantwoording schuldig ben?
Hemels brood
Welke ouder zal zijn kind stenen voor brood geven? Maar bij het voorbeeld hierboven denk ik: geven we kinderen op deze manier niet een als brood beschilderde steen? Het is van groot belang dat wij stenen van brood leren onderscheiden. Dat kan maar op één manier: door de eenzaamheid op te zoeken en –ver weg van camera’s en mensen– jezelf en je kinderen voor Gods aangezicht neer te leggen.
Zonder God en de Bijbel buigen wij naar onszelf toe, niemand uitgezonderd. Er zit een magneet in ons die alle aandacht naar zichzelf toetrekt, en niemand kan die magneet ontladen dan God Zelf. Niet zelfverheerlijking, maar Godverheerlijking is ons doel en dat van onze kinderen. Dat ontschiet ons telkens weer.
Opvoeders moeten heel bewust een heilige ruimte in hun leven creëren, waar ze zichzelf openleggen in gebed. Doen ze dit niet, dan zal hun zelf gevormd worden door de cultuur om hen heen. Dáár hoef je niks voor te doen. Die heilige ruimte moet dus hun voornaamste zorg zijn, en misschien is het wel het moeilijkste werk dat we in dit mediatijdperk te doen hebben. Bidden is een heel nederig werk, het wordt door niemand gezien dan door God. Bidden is onmacht en schaamte ervaren. Bidden loont meestal niet onmiddellijk. Er komt lange tijd geen antwoord, of we horen het niet, en als we het wel horen staat het zo vaak haaks op onze eigen verlangens. Bidden wordt niet bejubeld, behalve door de engelen. Bidden vereist zelfverloochening en discipline. Maar laat nu juist dit nederige, ongeziene werk de grootste kracht in Gods Koninkrijk zijn.
Het gevaar is groot dat we als christelijke opvoeders denken dat we dus niet naar geluk mogen zoeken en in het negatieve blijven steken. Het gaat er niet om dat wij alle verlangens in onszelf doden, dat wij onszelf bekorten omwille van het bekorten, omdat God een karige Vader-God zou zijn die altijd te weinig op je bord schept. God wil niet dat we hongerlijden om de honger zelf, maar opdat we zullen verlangen naar wat echt verzadigt. Hij wil Zichzelf aan ons kwijt. Als onze ogen daarvoor opengaan, gunnen we onze kinderen niets minder. We kunnen er misschien niet goed over praten, maar onze hele uitstraling zal veranderd zijn.
Over dit onderwerp houdt Christine Stam vrijdag een lezing op het symposium dat Evangeliestek organiseert onder de titel ”Als ze maar gelukkig zijn?!”