Op de camping in de Franse Corrèze werd afgelopen zomer een hoopvolle droom geboren, tegen de achtergrond van een vervelende ervaring, die me cynisch maakte.
Het zat zo. Halverwege de rit van de eerste naar de tweede camping ging een lampje in de auto branden: ”storing in het emissiesysteem”. De auto bleef rijden –hooguit met wat minder vermogen– dus we bereikten de bestemming. Het leek ons goed de ANWB in te schakelen voor we een week later de terugreis zouden beginnen. Een paar uur later werd de auto weggesleept. Met een defecte Peugeot weten ze in Frankrijk wel raad, dachten we. De werkelijkheid bleek weerbarstiger: het duurde een week voor de garage een diagnose stelde en vervangend vervoer bleek al die tijd niet beschikbaar.
Het probleem werd in mijn hoofd alsmaar groter, vooral tijdens de vaak langdurige telefonische wachttijden. Mijn kleine leed stond symbool, analyseerde ik, voor veel maatschappelijke problemen: een overheid die het contact met de bevolking kwijtraakte, bedrijven die de klant uit het oog verloren, en voor burgers die hun eigen belang vooropstelden ten koste van anderen en hun omgeving. Ik dacht te begrijpen waarom velen cynisch worden, hun toevlucht nemen tot populistisch gedachtegoed, en waarom polarisatie aan de orde van de dag is. De asiel-, koopkracht-, energie-, stikstof- en klimaatcrisis versterkten dat gevoel alleen maar.
Toen ik thuisgekomen de Atlas van afgehaakt Nederland (een publicatie van Josse de Voogd en René Cuperus) erop nasloeg, werd ik niet optimistischer. Daaruit blijkt dat een derde van de Nederlanders inmiddels zou zijn afgehaakt en dat radicalisering op de loer ligt. Ook laat het rapport zien welke factoren (onder meer gezondheid, opleiding en inkomen) daarbij een rol spelen.
Het is terecht dat we kritisch naar de overheid kijken. Dat het vertrouwen in de overheid kan dalen, is goed te begrijpen met de toeslagenaffaire en het Groningse gasdebacle in het achterhoofd.
Toch is dat niet het hele verhaal. We zijn als burgers ook zelf aan zet. De auteurs van de Atlas noemen sommige gebieden in Nederland Betrokkenheidszone of Gemeenschapszone. En laat dat nu precies een deel van mijn hoopvolle droom zijn. Want hoewel we op de camping een week lang niet de beschikking hadden over onze eigen auto, werden ons van alle kanten auto’s te leen aangeboden. Sommigen deden boodschappen voor ons („We sturen geen Tikkie”). En toen we met de trein terug naar Nederland moesten, beloofden andere campinggasten onze bagage, de fietsen en de aanhanger mee te nemen naar Nederland. We hoefden onze woonplaats niet uit, alle spullen werden teruggebracht.
De aangeboden hulp maakte ons klein en dankbaar. Een van de campinggasten trok de vergelijking met de eerste christengemeente, waar men alle dingen gemeenschappelijk had. En zo ontstond mijn droom. Want als dit op een christelijke camping in Frankrijk kan, waarom kan dat niet ook als we weer in Nederland zijn? Een samenleving waarin we onze tijd, onze tafel en onze bagageruimte delen met een ander, waarin we oog hebben voor elkaar, waarin we de ander uitnemender achten dan onszelf, waarin we ons cynisme en onze scepsis inruilen voor de hoop van het Evangelie.
De auteur is adjunct-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad