Cultuur & boeken
Schrijfster Machteld Siegmann: Tak was soms onverdraaglijk

Tegen de wind in fietsen. Machteld Siegmann (1972) doet het graag, liefst vier keer per week van haar huis in Amstelveen naar haar werkplek in Amsterdam, want „dat hoofd blijft maar doorgaan”, en de wind maakt het „lekker leeg.” De laatste tijd zit Tak in haar hoofd, de 72-jarige hoofdpersoon van haar nieuwe boek.

Machteld Siegmann. beeld Bianca Sistermans
Machteld Siegmann. beeld Bianca Sistermans

Haar debuut, ”De kaalvreter”, was af in 2018 en verscheen in 2019. Haar tweede boek, ”Wachter op de morgen”, kwam 3 februari uit. „Daar zit dus drie jaar tussen, dat vind ik lang”, zegt Machteld Siegmann. Ze is freelanceredacteur, maar omdat ze voor haar tweede boek een subsidie van het Nederlands Letterenfonds kreeg, richtte ze zich vooral op het schrijfwerk van dat boek – en dus had ze best sneller klaar kunnen zijn, vindt ze zelf. Dat had gekund als ze niet een jaar werk had weggegooid. (En als de kitten die in september in haar gezin kwam wonen niet telkens over het toetsenbord had gelopen en gedeeltes wiste of vreemde woordjes maakte. Daarna doken er plotseling katten op in het verhaal.) Nou ja, echt weggegooid heeft ze de teksten waarvan de structuur haar niet beviel niet. Zoals ook haar oudere geschiedenisverhalen nog ergens in een la liggen. De uitgever die ze daar jaren geleden over sprak, zei: „Leuk, maar lastig te verkopen – waarom schrijf je geen roman?”

Dat deed ze, dat werd een historische, niet uitgegeven roman, waarmee ze bij Ambo Anthos binnenkwam. Een ander verhaal werd haar debuut: ”De kaalvreter”, een mozaïekroman over een gezin waarvan de moeder wegzinkt in een depressie. Ze won er prijzen mee: de Bronzen Uil 2020, en de CLO-Byblos Literatuurprijs 2020, waarvoor ze op 9 april nog een beeldje van Tijs Huisman krijgt.

Een debuut dat prijzen wint, kan lastig zijn voor het tweede boek van een schrijver: de verwachtingen zijn hooggespannen. Had u daar last van?

„Ja, dat geeft zeker een druk; je wilt op hetzelfde niveau beginnen, liefst wat hoger. Ik was niet onbevangen meer, het voelde alsof er werd meegekeken. Eerder schreef ik voor mijn plezier, en het was even lastig om dat schrijfplezier terug te vinden. En dat lukte uiteindelijk wel, gelukkig.

Ik kan best traag zijn in het schrijven, soms ben ik een of twee uur bezig met een paragraaf, om iets zó op papier te krijgen dat er precies staat wat ik bedoel. En daarnaast heb je je persoonlijke worstelingen met de personages en de thema’s. Neem bijvoorbeeld Tak, die zo veroordelend naar zijn dochter is – er waren momenten dat ik het schrijven haast wilde opgeven, zo onverdraaglijk was hij.

Kijk, de vorm waar ik voor gekozen heb, de monoloog, bracht met zich mee dat ik geen tegenstemmen kon inbrengen, alleen Tak vertelt zijn verhaal, in die ene ruimte, tegen die ene persoon – daarmee maakte ik het mezelf niet makkelijk. Tussendoor probeerde ik nog wel iets met de mozaïekvorm, zoals in ”De kaalvreter”. Maar die stem van Tak zat zo in mijn hoofd dat ik telkens naar hem werd teruggefloten; daardoor besloot ik mijn oordeel op te schorten, hem uit te laten praten, naar hem te luisteren tot het eind.”

Hoe kwam u bij deze hoofdpersonen? Kent u zo’n Tak, Chrissie, Ide en Aria?

„Die zijn helemaal verzonnen. Hier en daar heb ik wel verhalen gebruikt die ik als kind heb gehoord, over de generaties voor mij, en die heb ik wat aangedikt. Neem de moeder van Tak, die de gave heeft van genezing. Bij ons in de Krimpenerwaard woonde zo iemand, een strijker, en dat gegeven heb ik dus in feite gejat. Verhalen vertellen over vroeger: dat laat ik Tak doen en dat was bij ons in het dorp gebruikelijk, op verjaardagen en zo. Je wist precies waarom de zoon van de slager een vinger miste en wie familie was van wie.”

Was er in de Krimpenerwaard ook echt een Windhoek, dat eiland van Tak?

„Je hebt daar de Stormpolder, een industrieterrein, voorheen een agrarisch gebied; mijn vader is daar geboren. Bij dat verdwenen platteland bedacht ik de Windhoek: ik bracht de plek terug naar de oorspronkelijke staat, eigenlijk. Begin vorige eeuw stond daar een teerfabriek en was het er een gore bende. Al woonden er ook wel mensen, en er lagen binnenvaartschepen.”

In uw boeken zit veel christelijke symboliek. Alleen de titels al: de kaalvreter (gebaseerd op Joël 1:4) en de wachter op de morgen (die onder andere in Psalm 130 voorkomt). Waarom koos u daarvoor?

„Geloof is belangrijk voor mij, en geloofsthema’s bieden mij een grote kans om een extra laag aan te brengen in een verhaal. Lijden en het waarom daarvan is een cruciaal vraagstuk in het leven. Het is trouwens opmerkelijk dat sommige lezers mijn boeken heel veel over het geloof vinden gaan, en andere helemaal niet. Aan de Bronzen Uil –wat deels een Vlaamse prijs is– zat een tournee vast die ook door Vlaanderen ging. Een Vlaamse interviewer vroeg me telkens naar die rol van het geloof in ”De kaalvreter”. Terwijl het daar in Nederland amper over ging. Voor Vlaanderen is het protestantse geloof wellicht exotischer omdat de meesten daar een rooms-katholieke achtergrond hebben.”

Ziet u uzelf als een christelijke schrijver?

„Tsja… Ik ben christen en ik schrijf, laat ik het zo zeggen. ”Christelijke schrijver” klinkt alsof je een missie hebt, en ik heb niet de missie om te evangeliseren via mijn boek. Ik ben geen theoloog, ik vertel een verhaal en beschrijf wat lijden doet met mensen, wat een depressie doet, of een conflict zoals bij Tak, maar ik geef geen antwoorden. Voor antwoorden moet je de Bijbel lezen, niet mijn boek.

Ik zie mezelf als gelovig, maar ik voel me evenzeer een ongelovige, ook die persoon zit in mij. En ik schrijf ook over personages die niet geloven, of ermee worstelen, of die vloeken; ze zijn levensecht. De wereld is niet beter dan hij is helaas. Tegelijkertijd hoop ik dat ik dit óók laat zien in mijn boeken: dat er een geheim achter de dingen zit, een mysterie. Het is dubbel. Maar het leven is rauw, het leven is hard en het leven is pijnlijk en een christen weet niet overal een antwoord op en ik weet niet overal een antwoord op en ik worstel daarmee en dat is het. De rest is niet aan mij, zeg maar.”

De personages in uw boeken gaan niet trouw naar de kerk op zondag – wat dat betreft zijn ze afgehaakt, teleurgesteld, lijkt het. U had er ook voor kunnen kiezen hen wel te laten gaan, zodat ze in het moeilijke leven werden getroost en gesticht door psalmen en preken. Waarom gaan ze niet naar de kerk?

„Daar moet ik even over nadenken… Ik denk dat dit het is: het leven van Tak speelt zich af in de vorige eeuw. Hij gaat naar de kerk, maakt de oorlog mee, en daarna gaat hij steeds minder of helemaal niet meer. Hooguit nog voor het dopen van een kind. Dat is wat er in die generatie gebeurde: mensen zegden het geloof niet helemaal vaarwel, maar de kerkgang werd minder. Tak leefde in een eeuw van secularisatie. Ik wilde hem niet in een afgezonderde reformatorische, katholieke of andere zuil zetten waar hij binnen bleef, dat zou voor het verhaal minder spannend zijn. Hij worstelt met de ontwikkelingen in zijn tijd, maakt de jaren 60 mee – ik wilde een gemiddelde 72-jarige Nederlander aan het eind van die eeuw portretteren.

Wat misschien ook wel een reden is: ik ben zelf reformatorisch opgevoed, en heb voor mijn schrijfwerk een soort professionele distantie nodig, anders gaat het verhaal te veel lijken op mijn leven van vroeger. In ”Wachter op de morgen” keer ik al terug naar de streek waar ik vandaan kom, dus verder moet het wel een beetje anders zijn allemaal, anders wordt het lastig om op een goede, frisse manier een verhaal te vertellen.”

Christelijke symbolen en kernzaken uit het christelijk geloof komen telkens terug in uw werk: genade, hopen op een nieuwe dag, verwondering, eeuwigheid… En zo’n zin als: „Ik wist niet dat Aria ooit een groot en onverwacht geschenk in mijn leven zou blijken te zijn. En dan te bedenken dat ik daar helemaal niet de hand in heb gehad. Het is geheel buiten mij om gegaan.”

„Misschien wil ik dat wel laten zien: dat het geloof niet is voorbehouden aan mensen die braaf elke zondag naar de kerk gaan, maar dat ook buiten de kerk mensen met geloof bezig zijn.”

U hebt dus reformatorische wortels – kunt u daar iets meer over vertellen?

„Ik groeide op in de Krimpenerwaard en we kerkten in de hervormde kerk, bij een Gereformeerde Bondsgemeente. Ik ben gedoopt door de oud gereformeerde ds. M. A. Mieras, dat zegt wel iets, hè?

Het meest afwijkende in ons gezin was dat mijn vader kunstenaar was. We gingen vaak naar exposities en mijn vader had een atelier. Hij bracht heel veel tijd door in de polder; liet ons goed kijken, observeren. Hij leerde ons hoe fijn het is om alleen in de natuur te zijn, dat de natuur een soort vriend of kameraad is waar je je veilig kunt voelen. Ik ben blij dat we geen televisie hadden, waardoor ik ontzettend veel gelezen heb. Later, toen ik Nederlands ging studeren, ontdekte ik wat een enorme woordenschat je hebt met de Statenvertaling in je rugzak. Dat is een heel mooie basis.

Ik kom nogal eens bij leeskringen en merk hoe het protestantisme in Nederland ervoor heeft gezorgd dat mensen vaak goed lezen, een tekst echt goed kunnen analyseren. Dat heb ik als kind ook meegekregen: wat zit er nu in een tekst, wat wordt hier gezegd, wat staat er? Die studie, dat ”lernen” dat je in het jodendom vindt, zie je ook in het reformatorische wereldje.

De zuil is alleen niet zo ”open minded”, dat is wel een ding: bang voor wat anders is. Maar ik zit er zelf niet echt meer in, dus misschien is dat intussen veranderd? Ik heb waarschijnlijk een gedateerd beeld van de reformatorische wereld. Het lijkt er veilig, maar het kan weleens schijnveiligheid zijn. Ik weet nog dat ik het lastig vond dat de wereld erbuiten als een vijandige plek wordt voorgesteld, waardoor je je er als kind haast angstig in begeeft.”

Uw boeken gaan over pijn, menselijk tekort, onvermogen… het weerbarstige leven zelf. Zullen dit altijd uw thema’s zijn, of wordt uw volgende boek plotseling heel anders?

„Ik ben bang dat het mijn thema blijft: onvermogen, verlatenheid. Al probeer ik de schoonheid te vinden in iets wat op het eerste oog alleen maar lelijk lijkt, want dat is er ook.”

Hoe vindt u het dat uw naam soms in één adem wordt genoemd met die van Marieke Lucas Rijneveld en Franca Treur?

„De marketingafdeling zette zoiets in de aanbieding: ”Voor de lezers van…” En Franca Treur schreef een aanbeveling voor mijn eerste boek. We delen natuurlijk onze christelijke achtergrond, daarom snap ik het. De overeenkomsten zitten verder in de klei, modder en polders, plus moeilijke zaken en confronterende gebeurtenissen. Maar we werken thema’s verschillend uit.”

Wat voor boeken zou u meenemen als u drie maanden zonder wifi moest verblijven op een plek zoals, zeg, de Windhoek?

„Ik zou iets van Wiesław Myśliwski kiezen, wiens werk ”Over het doppen van bonen” me inspireerde bij het schrijven van ”Wachter op de morgen”. Ik ben net begonnen in ”De laatste hand”, recent vertaald door Karol Lesman: prachtig! En ook zou ik mijn oude, versleten ”Genezen verklaard” van Graham Greene in de vertaling van H. J. W. Schaap meenemen vanwege de mooie metaforen. En Raymond Carvers verhalenbundel ”Will You Please Be Quiet, Please?” om de kunst af te kijken voor een korteverhalenbundel. En iets van Koos van Zomeren: ”Alle vogels” – en dat boek over Rekel, z’n hondje. Liefdevol, leuk, grappig.”

Meer lezen over Machteld Siegmann

Zie: recensie ”Wachter op de morgen”

Zie: recensie ”De kaalvreter”

Zie: Machteld Siegmann wint CLO-Byblos Literatuurprijs

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer