Schoonheid: Øllebrød
„When in Rome, do as the Romans do”, zei de kerkvader Ambrosius al. En dus trekken we deze zomer aan het eind van onze Scandinavische roadtrip, reeds gewapend met een Noorse Donald Duckpocket en een verzameling Zweedse kerstvertellingen, naar een klein Deens dorp waar ik van een toeschietelijke onlineantiquair een derde boek in bijpassend idioom bij hem thuis mag komen ophalen. Ik ben licht nerveus. Babbelen in het buitenlands is niet mijn favoriete bezigheid, en we hebben nog een lange terugreis voor de boeg. Wat als de vriendelijke Jutlander in geuren en kleuren naar onze vakantie begint te informeren, ons zijn boekencollectie wil tonen, ons uitnodigt voor een bord traditioneel øllebrød?
Nu zeg ik normaliter geen nee tegen een nationaal gerecht. Bij een vakantie horen clichés – en het liefst een bingokaart vol. Elke zomer jaag ik dan ook, naar Plato’s ideeënleer, vol vuur op de los rondlopende oervormen waaraan wij onze stereotypen over het buitenland ontlenen. Zijn alle Denen heus zo introvert als men beweert? Zijn de Zweedse bossen echt bezaaid met blauwe bessen? Regent het in Noorwegen werkelijk altijd?
Natuurlijk worden zulke landelijke typiciteiten ten behoeve van het toerisme vaak wat extra opgeblazen. Niet alle Grieken zitten dagelijks aan de souvlaki, en niet elke Duitser bestaat voor 75 procent uit Bratwurst. Toch wordt ook voor de lokale bevolking het ”made in China”-gehalte van de alledaagse maaltijd kleiner en kleiner. Eten uit eigen nationale tuin –al is die tuin zo groot dat er een binnenlandse vlucht voor nodig is om de aardappels in de supermarktschappen te krijgen– wint aan populariteit. In Engeland worden de wortels en knolrapen al jarenlang trots in de Britse driekleur verpakt. Het Vlaamse magazine van de supermarktketen Carrefour was deze zomer gewijd aan de slogan ”Iedereen Belgetariër”, met 31 tips om „Belgischer te koken” en 66 pagina’s vol recepten „van bij ons”.
Nu vraagt het propageren van nationalisme altijd om een beetje voorzichtigheid. ”Puur”, ”zuiver” en ”honderd procent” zijn –helaas– geen onbeladen termen. Om ”zuiver Belgische quinoa” kun je nog grinniken; maar een fastfoodrestaurant in Neurenberg waar wordt geadverteerd dat „unsere Bürger 100 % Deutsch” zijn, geeft toch een ietwat ongemakkelijke bijsmaak.
Gelukkig is niet elke pasta, pilav of pannenkoek populistisch van aard. Soms blijken stereotypen simpelweg wáár te zijn: liggen de wilde aardbeien tussen de Zweedse elandenwaarschuwingsborden inderdaad voor het oprapen, begint het bij de eerste Noorse staafkerkjes daadwerkelijk te hozen, zijn de Deense sandwiches echt zo rijkelijk belegd als internet beweert.
Maar roggebroodpap met bier…?
„Gelukkig is niet elke pasta, pannenkoek of pilav populistisch van aard”
Hobbelend over een onverhard modderpad naar de woning van de vriendelijke antiquair oefen ik voorzichtigheidshalve in mijn beste Deens op ”Nee dank u, we hebben al gegeten”. Na ruim een kilometer kuilen en greppels staan we voor een boerderijtje aan wat ons de rand van de wereld toe schijnt. Vanachter de raampjes van een flinke schuur staren tientallen boekenruggen ons aan. Een deur gaat open. Uit de verlatenheid stapt een wat oudere man met bedeesde brillenglazen, een plastic tasje als een dode muis iets van zich afgehouden.
„Ik kom voor het boek”, zeg ik. Hij knikt, overhandigt me het tasje en werpt een schuwe blik op het honderdkronenbiljet in mijn hand.
_„_I will get change”, spreekt hij, en verdwijnt als een schim in het huis, om me een paar minuten later zwijgend mijn wisselgeld in de hand te laten vallen. Met een schuchter knikje neemt hij mijn dank in ontvangst. Nog geen twintig woorden kost de hele transactie. Over koetjes, kalfjes, rondleidingen of øllebrød wordt met geen syllabe gerept. Ik had hem, brillenglazen en al, wel aan mijn introverte, Deen minnende hart kunnen drukken. Zuiver platonisch, natuurlijk.