De bewindslieden van Financiën en Landbouw hebben op zich het volste recht om hun ambtenaren in de zomermaanden te laten sleutelen aan ingrijpende maatregelenpakketten waarmee op een effectieve manier een eind kan worden gemaakt aan de stikstofcrisis. Ook al zijn ze demissionair, de urgentie is groot en niet alles kan wachten tot de in een diepe impasse verkerende kabinetsformatie eindelijk eens is afgerond.
De ministers Hoekstra en Schouten hebben bovendien een stevig mandaat om ondanks de lopende kabinetsformatie niet op hun handen te blijven zitten. Zie het tussenverslag dat eind juni door scheidend informateur Hamer naar de Tweede Kamer werd gestuurd. Daarin staat klip en klaar te lezen dat de fractievoorzitters van VVD, D66, CDA, PvdA, GroenLinks en ChristenUnie –partijen die samen een ruime Kamermeerderheid hebben– op dit dossier geen formatiestilstand wilden. Integendeel, ze drongen unaniem aan op „een integrale oplossing voor de stikstofcrisis, op zo kort mogelijke termijn.”
Maandag maakte het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de op hun financiële consequenties doorgerekende pakketten publiek, nadat de strekking ervan eerder die dag was uitgelekt via NRC. In tenminste één opzicht was dat een goede zaak: op die manier kwam er tenminste goed zicht op de enorme kosten die zijn gemoeid met het terugdringen van de stikstofdepositie door de veestapel met een derde deel te laten inkrimpen.
Die bedragen ongeveer 14 miljard euro als de overheid dat deel moet opkopen en de overblijvende boeren laat meebetalen met bijvoorbeeld een heffing op ammoniakuitstoot en andere verplichtingen, becijfert het PBL. Als de landbouwsector na de krimp ook maar meteen met forse subsidies wordt omgevormd tot een branche die zich mede richt op natuur- en landschapsbeheer gaat het om 30 miljard.
Zouden de partijen die niet moe worden te betogen dat Nederland de veestapel moet halveren al enig benul hebben uit welke geldpot die ingreep moet worden betaald?
Pas op, waarschuwen de rekenmeesters intussen, voor Nederlandse begrippen zijn dergelijke opkoop- en onteigeningsbudgetten ongekend hoog en het omvormen van de sector kost tijd. Evenals het integraal emissiearm maken van stallen en het ontwikkelen van een uitstootheffing die juridisch houdbaar is. Wie aan het rapport een aansporing denkt te kunnen ontlenen om te blijven pleiten voor een snelle en kille sanering van de landbouwsector doet er dus goed aan zich nog eens achter de oren te krabben. Er is nog een lange weg te gaan.
Het demissionaire kabinet kan het paardenmiddel van het opkopen van vee en het onteigenen van boeren niet uit de hoge hoed toveren als het ei van Columbus; als het dat al zou willen. De kosten zouden wel eens veel hoger kunnen uitpakken dan het PBL al heeft berekend als de rekening te snel en te eenzijdig bij één sector wordt gedeponeerd.