„Houd de leeruitspraken bij elkaar”
„Er is geen wezenlijke aanleiding om de leeruitspraken van de Gereformeerde Gemeenten van 1931 te corrigeren.” Dat stelde ds. M. Golverdingen, predikant van de gereformeerde gemeente van Boskoop, zaterdag in Woerden. Ze onderstrepen volgens hem vooral de identiteit van het kerkverband.
De predikant refereerde zaterdag tijdens de vijftiende bondsdag van de Bond van mannenverenigingen der Gereformeerde Gemeenten.
Ds. Golverdingen behaalde in februari dit jaar aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn (TUA) zijn doctoraalstudie met een scriptie die als titel heeft: ”Om het behoud van een kerk. Divergentie en integratie in de Gereformeerde Gemeenten van 1928 tot 1948”. De lezing was een bewerking van een hoofdstuk uit het boek dat binnenkort verschijnt.
„De leeruitspraken van 1931 ontstonden vanuit de behoefte om de eigen identiteit van de Gereformeerde Gemeenten te onderstrepen”, aldus ds. Golverdingen. „Het ging om een dogmatische verduidelijking van de leer van het genadeverbond ten opzichte van met name de Christelijke Gereformeerde Kerken.”
Hij gaf de grote betekenis ervan voor het kerkverband aan. „De leeruitspraken van 1931 houden een duidelijke afbakening van de grenzen in. De leer van de drie verbonden wordt afgewezen. Tot in de jaren twintig waren de grenzen tussen de beide kerkverbanden min of meer vloeiend.”
Daarnaast was er door het vertrek van de predikanten Overduin uit het kerkverband, die de verantwoordelijkheid van de mens weinig benadrukten in de preek, een bezinning op gang gekomen. „Het is duidelijk dat de zesde leeruitspraak met name een afwijzing inhoudt van de visie van de gebroeders Overduin”, aldus ds. Golverdingen.
Ook intern zijn de leeruitspraken van groot belang geweest. „De gemeenten kregen daardoor een eigen, herkenbare theologische gestalte. De verschillen in geestelijke ligging en in visie op het verbond waren voordien aanzienlijk.” De uitspraken waren ook dienstbaar aan de verdere opbouw van het gemeenteleven. De eenheid is er sterk door bevorderd. „De periode 1931 tot 1941 staat terecht bekend als de bloeiperiode van de Gereformeerde Gemeenten, gekenmerkt door rust en vrede, een grote geestelijke werfkracht, rijke uitingen van geestelijk leven, een opvallende diaconale betrokkenheid, onderlinge verdraagzaamheid en een sterke groei van het aantal gemeenten.”
Ds. Golverdingen is op zich niet gelukkig met het woord ”leeruitspraak”, omdat het hier een dogmatische verduidelijking van de leer betreft en al helemaal geen vierde belijdenisgeschrift. Hij zou zelf liever kiezen voor ”verklarende weergave”, ”nadere verduidelijking” of ”herderlijk schrijven”. „Het maakt principieel geen verschil, maar praktisch wel.”
De leeruitspraken duiken voor het eerst op tijdens de behandeling van het punt ”ingekomen stukken” op de particuliere synode van het noorden in 1929. De gang van zaken had iets vreemds, omdat er zich een fundamentele gedachtewisseling ontwikkelde naar aanleiding van een vraag over een synodepreek, terwijl er geen ingekomen stuk over dit onderwerp was. Na deze bespreking waren er al vrij exacte formuleringen. Ds. Golverdingen vermoedt dat ds. G. H. Kersten de opsteller is, maar hij heeft hij er geen bewijs voor kunnen vinden.
Tijdens het beantwoorden van vragen zei de spreker dat de leeruitspraken niet geïsoleerd mogen worden, en dat was iets dat zowel dr. C. Steenblok als ds. R. Kok deed. „Er is een spanningsverhouding. Het genadeverbond is er en het aanbod van genade moet aan allen gepredikt worden. Als je deze evenwichtige positie laat varen, word je onevenwichtig. Houd de leeruitspraken bij elkaar.”
Ds. Golverdingen meent dat ds. Kersten zijn mening over de twee verbonden niet heeft bijgesteld, maar dat hij aan het eind van zijn leven wel milder is geworden. „Hij zag dat het niet altijd verstandig was de zaak op scherp te zetten.”
De Boskoopse predikant vindt de voortgaande versplintering van het gereformeerde volksdeel een oordeel. „We zijn helaas aan de verscheurdheid gewend geraakt. Ik denk dat het ons mensen niet is gegeven om verenigingen tussen kerken tot stand te brengen. Wat we nodig hebben, is het gebed dat de Heere zou willen opstaan over onze verdeelde gereformeerde gezindte en dat Hij bijeenbrengt wat bij elkaar hoort.”
Ds. B. van der Heiden opende ’s morgens de bondsdag. Hij sprak over Handelingen 11:23. De predikant uit Alblasserdam zei dat het zien van een regenboog, die wees op Gods trouw, hem die morgen weer moed had gegeven. „We moeten de toekomst overgeven aan Hem Die leeft in alle eeuwigheid.”