Cultuur & boeken
Wat elke Nederlander moet weten

Titel:

Jan-Kees Karels
”De last van veel geluk. De geschiedenis van Nederland 1555-1702”
Auteur: A. Th. van Deursen
Uitgeverij: Bert Bakker, Amsterdam, 2004
ISBN 90 351 2627 0
Pagina’s: 372
Prijs: € 30,-, na 1 januari 2005 € 35,-.

„We hebben elkaar lief, en daarom hebben we aandacht voor elkaar. Je moet gestorvenen net zo benaderen als levende personen.” Voor prof. dr. A. Th. van Deursen is goede geschiedschrijving uiting van het gebod tot naastenliefde. Zijn boek ”De last van veel geluk” ligt sinds vorige week in de boekhandels. Bewust koos de emeritus hoogleraar voor een traditionele opzet. „Ik hoop dat het velen helpen zal Nederlands verleden met zich mee te blijven dragen, ook in de 21e eeuw.”

Wie het heden wil begrijpen, moet oog hebben voor het verleden. Onder dit motto start uitgeverij Bert Bakker een ambitieuze negendelige serie over de Nederlandse geschiedenis. De naam is even simpel als krachtig: de Geschiedenis van Nederland. Het project beoogt de Algemene Geschiedenis der Nederlanden (AGN) te vervangen. Daarvan bestaan intussen twee versies, een twaalfdelige uit de jaren vijftig en een vijftiendelige uit de jaren zeventig. Anders dan de AGN is de serie van uitgeverij Bert Bakker niet uitsluitend bestemd voor beroepshistorici. Ze mikt ook op het algemene, in geschiedenis geïnteresseerde publiek. Vandaar dat van een al te uitvoerig notenapparaat is afgezien: alleen citaten en markante meningen worden verantwoord. Ook het aantal auteurs is drastisch verkleind. Schreven bij de AGN meer mensen aan één boek, aan de nieuwe serie werken per band één, hooguit twee auteurs. Prominente Nederlandse historici, zoals prof. dr. W. P. Blockmans, prof. dr. N. C. F. van Sas, prof. dr. J. Th. M. Bank en prof. dr. J. L. van Zanden.

Als eerste verscheen vorige week deel vier in de reeks. Het gaat over de Gouden Eeuw en is geschreven door de Amsterdamse emeritus hoogleraar A. Th. van Deursen. Het gebonden boek telt bijna 400 bladzijden in een prettig leesbare letter, met middenin een katern kleurenillustraties. De naam Van Deursen staat garant voor geleerdheid, kwaliteit en een lucide stijl die door zijn combinatie van eenvoud en zorgvuldig gekozen bewoordingen haast literair aandoet.

De titel, ”De last van veel geluk”, is ontleend aan een historicus die ook naam maakte als dichter: Geerten Gossaert. In zijn vers ”Atlantis” spreekt hij „van ’s levens dubbel juk: de last van veel ontberen, de last van veel geluk.” Van Deursen, in het Woord vooraf: „Over de last van het ontberen heb ik eerder geschreven in ”Mensen van klein vermogen”. Hier valt de nadruk op de last van het geluk, maar ook nu zal blijken dat ze geen van beide onvermengd verkrijgbaar zijn. Toen ik nu vierenveertig jaar geleden promoveerde, heb ik mijn dissertatie opgedragen aan mijn ouders. Bij een eersteling ligt dat voor de hand. Wat ons laatste boek zal zijn weten we meestal niet. Maar na zo veel jaren lijkt het mij niet ongepast ditmaal in de opdracht mijn echtgenote te gedenken, die reeds lange tijd met mij het dubbel juk gedragen heeft.”

Grote mannen
Om bij die vergelijking te blijven: leggen we ”De last van veel geluk” naast ”Mensen van klein vermogen”, dan is de keus van de helden een opvallend verschil. Geen dagelijks leven nu, geen klein vermogenden, geen boeren en ambachtslui. Hier staan de klassieke helden uit Neerlands historie in het middelpunt: degenen die aan de wankele wieg van de Republiek stonden; de leiders die haar groot maakten, haar belangen vertegenwoordigden op het Europese toneel; leiders ook die van last en ongeluk wisten: Willem van Oranje werd vermoord, Oldenbarnevelt stierf op het schavot, de gebroeders De Witt vielen ten prooi aan een ziedende menigte.

Een tweede verschil is de ordening van de stof. Anders dan ”Mensen van klein vermogen” is ”De last van veel geluk” een chronologisch verhaal. Het begint in 1555, als keizer Karel V het roer overdraagt aan zijn zoon Filips II („dan wordt het pas ernst met die Nederlandse geschiedenis”). Het eindigt in 1702, als met de dood van koning-stadhouder Willem III in Kensington de zeventiende eeuw ten einde loopt en het tweede stadhouderloze tijdperk aanbreekt. Elk van de zeven hoofdstukken begint en eindigt met een jaartal dat vroeger in de schoolboekjes voorkwam: 1555: troonsafstand van keizer Karel V te Brussel; 1572: de verrassing van Den Briel (”Op 1 april verloor Alva zijn bril”); 1584: prins Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands, vermoord; 1609: begin van het Twaalfjarig Bestand; 1621: eind van het Twaalfjarig Bestand; 1648: Vrede van Münster; 1672: het rampjaar; 1702: dood van stadhouder-koning Willem III.

Die keus voor de grote mannen en de klassieke chronologie heeft een ideële achtergrond. Hij hangt samen met de ongelukkige toestand van het moderne geschiedenisonderwijs. Steeds werd de laatste decennia op het vak vaderlandse geschiedenis bezuinigd. Daarom heeft Van Deursen zijn boek „bewust een traditioneel karakter” gegeven. Van Deursen hecht groot belang aan deze ’ouderwetse’ jaartallen. Zijn boek laat zich lezen als een impliciete kritiek. „Toen er nog jaartallenboekjes bestonden”, lees je over de Slag bij Heiligerlee, „bleef dit wapenfeit niettemin verzekerd van een vaste plaats.” Of, even verderop, over de inname van Den Briel: „Die Brielse geschiedenis kan in alle onschuld verteld worden, zoals in het klassieke schoolverhaal.”

Culturele bagage
Van Deursen (73) is dagelijks te vinden in zijn werkkamer op de tweede etage van het VU-gebouw in Amsterdam. Daar schrijft hij een geschiedenis van de Vrije Universiteit. De publicatie staat volgend najaar gepland. Van Deursen onderbreekt zijn werk om tekst en uitleg te geven over zijn jongste pennenvrucht. „Een feitelijk relaas, waarvan ik vind dat het tot onze Nederlandse cultuur behoort”, zo beschouwt hij ”De last van veel geluk”. „De vanzelfsprekendheid van deze bagage is verdwenen. Er is intussen zo’n lacune ontstaan, dat je haast genoodzaakt bent tot een traditionele opzet. Je kunt ook kiezen voor een benadering vanuit de gewone man. Op zichzelf zou mij dat wel liggen. Maar ik zie als probleem dan weer dat je een ander evenwicht krijgt. Allerlei gewone mensen die geleefd hebben in het zeventiende-eeuwse Haarlem of Leiden komen dan vaker in het boek voor dan Johan de Witt of Willem III. Voor de doorsnee lezer is het evenwicht moeilijk te hervinden. Daarom heb ik daarvoor niet gekozen.”

Over dat zogeheten traditionele hoeft trouwens geen enkel misverstand te bestaan. In Van Deursen ontmoeten we een historicus die van alle historische markten thuis is en regelmatig het gesprek aangaat met zijn collega’s. Schijnbaar moeiteloos beweegt hij zich op de terreinen van politieke, economische, sociale, religieuze en cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis. Helder doet hij de zestiende-eeuwse processen van centralisering en bureaucratisering uit de doeken, bespreekt de politieke verhoudingen in de Europese context, laat de spectaculaire kanten van de Nederlandse economie in de Gouden Eeuw zien, of neemt je mee in de explosies van kunst en vernuft die uniek zijn voor die tijd: De Groot, Huygens, Rembrandt, Spinoza, Vondel. Het moderne publiek krijgt de godsdiensttwisten uitgelegd: „Bekeert u en geeft u over aan Gods genade, zegt de dominee op de preekstoel. Maar hoe kan hij oproepen tot bekering, vraagt Arminius, als verkiezing en verwerping toch reeds vaststaan? Hoe kan hij ons overgeven aan Gods genade, antwoordt Gomarus, als we zelf eerst bewijs moeten leveren dat we gelovig zijn? Die vragen raken de hele gemeente, en ze hebben de kerk dan ook in hevige beroering gebracht.”

Hagenpreken
Internationaal gezien is onder historici een stroming populair die de nadruk legt op de bestudering van het menselijk gedrag, ook in het godsdienstige verleden. Van Deursen: „Het voordeel daarvan is dat men de gebrekkige werkelijkheid probeert te beschrijven, en niet het hoge ideaal. Want ons beeld van het kerkelijk verleden is niet af als we ons beperken tot de formele aspecten, zoals confessie en kerkordening. Deze wijze van beschrijving is onvolledig. De confessie is niet alleen formeel, ze wil ook materieel zijn, ze wil geloofd worden. De kerk is meer dan een gewone vereniging, ze is het lichaam van Christus. Wie daar geen oog voor heeft, en wie de kerk niet kent als de schaapskooi van Christus, kan het verleden nooit helemaal recht doen. Weet de onderzoeker zelf niet wat geloof is, dan heeft hij als historicus een handicap.”

Daarin ligt voor Van Deursen een belangrijk verschil tussen de christenhistoricus en de seculiere historicus. „Van mijn eigen werk is wel eens gezegd dat het eigenlijk altijd draait om de vraag: Gingen mensen naar de kerk, en wat betekende dat voor hen? In zo’n handboekverhaal voor een breed publiek komt die vraag niet expliciet aan de orde, maar hij is wel aanwezig.”

Het blijkt bijvoorbeeld in de ruime aandacht die Van Deursen schenkt aan de vaderlandse kerk, de Nadere Reformatie en andere religieuze stromingen en richtingen. Maar ook in de manier waarop hij godsdienstige thema’s ter sprake brengt. Hagenpreken rondom Antwerpen: wat zochten deze mensen buiten op de velden? Van Deursen schrijft: „Natuurlijk stonden er heel wat nieuwsgierigen te midden van die 25.000 luisteraars. Maar een preek heeft een tamelijk lage amusementswaarde. Als predikers week aan week zo’n schare tot zich trekken, zal dat zelden gebeuren om redenen die losstaan van de boodschap. De meest voor de hand liggende verklaring is dan ook dat deze mannen en vrouwen ’s zondags door de poorten van Antwerpen naar buiten trokken, omdat ze die preken wilden horen en de boodschap wilden opvangen. Ze vonden godsdienst belangrijk. Wat ze deden en wat ze zongen, werd hun ingegeven door hun geloof.”

Een ander voorbeeld is te vinden in de manier waarop Van Deursen een anekdote over Maurits naar het rijk der fabelen verwijst. Er bestaat een soort sprookje dat verhaalt hoe Maurits bekend zou hebben niet te weten of de predestinatie groen of blauw was. Van Deursen: „Het is op zichzelf genomen al een vreemd verhaal. Maurits was opgevoed in het huishouden van zijn streng calvinistische oom Jan van Nassau. Ongetwijfeld was hij van jongsaf aan in de geloofsleer onderwezen, en hij leefde in de eeuw van de godsdienstoorlogen, die theologische vraagstukken als vanzelf actualiteit en betekenis gaven. De anekdote wint ook niet aan geloofwaardigheid als we weten dat ze voor het eerst gedrukt is in 1827. Toen was het overigens niet groen of blauw, maar grauw of blauw. We kunnen deze historie dus gerust naar het rijk der fabelen verwijzen, en er ons tegelijk bij neerleggen dat ze nooit uit de geschiedschrijving zal verdwijnen. „De aan hem toegeschreven opmerking, dat hij niet wist of de predestinatie blauw of groen was moge apocrief zijn, ze geeft precies zijn onbevattelijkheid voor zulke abstracte denkbeelden weer.” Als historici van goede faam die wijze van schrijven verantwoord vinden, zie ik niet wat we voor Maurits nog kunnen doen.”

Liefdegebod
Vorige week was er bij de presentatie van de nieuwe serie in Amsterdam een debat over de vraag waarom nationale geschiedschrijving eigenlijk nodig is. „Nationale geschiedenis”, reageert Van Deursen, „brengt ons zelfkennis bij. Wij mogen nooit de generaties die aan ons voorafgegaan zijn, veronachtzamen. Ik haal in dit verband altijd graag de woorden van de Russische dichter Poesjkin aan: gebrek aan respect voor het voorgeslacht is een eerste teken van verwildering en zedeloosheid. Als christenen kunnen we iets dieper gaan. Je zult als christen geschiedschrijving vooral moeten zien als een uiting van het gebod van naastenliefde tot onze medemensen. Dat ze gestorven zijn is een voorbijgaand kenmerk, dat zal ons ook gebeuren. Maar dat betekent niet dat ze daarom geen recht hebben op onze aandacht en liefde. Je moet ze dan ook net zo benaderen als je een levend mens benadert. Ze kunnen niet meer voor zichzelf spreken, dat moet een historicus dan plaatsvervangend voor hen doen.”

Staat het liefdegebod voor Van Deursen bovenaan, de historie werpt tevens een licht op het heden, waardoor beleid en beslissingen in een ander licht komen te staan. Als columnist van het Nederlands Dagblad tikte Van Deursen gerust een minister op de vingers als deze zijn staatsrechtelijke boekje te buiten ging. Ook het kabinet-Balkenende negeert volgens de emeritus hoogleraar kenmerken die in de Nederlandse geschiedenis geworteld zijn. „De zeventiende-eeuwse samenleving was een overlegcultuur die streefde naar een brede consensus - een maatschappelijk draagvlak, om het in hedendaagse termen uit te drukken. En ze was een gedoogcultuur, die enige ruimte toestond voor afwijkend gedrag van minderheden, ook als de wet strikt genomen daartoe geen mogelijkheden openliet. Uit enquêtes blijkt dat voor het beleid van het kabinet-Balkenende nauwelijks draagvlak is. Dat komt misschien wel doordat dit kabinet weinig rekening houdt met die traditie van overlegcultuur, waarin altijd beslissingen bij meerderheid van stemmen tot stand moeten komen, maar waarin je ook altijd zo ver mogelijk probeert te gaan in het aanvaardbaar maken van je beslissingen voor minderheden. Je probeert een consensus te bereiken. Dat zit in onze hele staatsrechtelijke structuur van de zeventiende eeuw, met die zeven provinciën die het altijd eens moeten worden. Nu blijkt dat het kabinet heel rigide bezig is een meerderheidsbesluit door te drukken. Ze hebben natuurlijk een meerderheid, maar ik vrees dat ze die kwijtraken bij de eerstvolgende verkiezingen. Dan kan dat hele pakket maatregelen weer in gevaar komen en heb je in feite dus niets bereikt. Als je werkelijk streeft naar structurele oplossingen, moet je ook proberen de sociale partners mee te krijgen. Dan moet je het toch voorzichtiger aanpakken dan dit kabinet doet.”

Intussen onderstreept Van Deursen „dat we niet het verleden moeten bestuderen op zoek naar praktische toepassingen voor het heden. Dat moet onze eerste drijfveer niet zijn. Zo gaan we ook niet met onze eigen geliefden om. We hebben elkaar lief, en daarom hebben we aandacht voor elkaar.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer