Laten we binnen de Gereformeerde Gemeenten oog hebben voor geestelijke verscheidenheid en met liefde en warmte om (doop)leden heen blijven staan, hopend en biddend dat ze verbonden blijven aan onze gemeenten, reageert Gert-Wim Dubbeldam.
In tien jaar tijd verlieten 20.000 (doop)leden de Gereformeerde Gemeenten (RD 22-9). Dit zijn schokkende cijfers, waaraan veel persoonlijk leed verbonden is. Ds. J. J. van Eckeveld spreekt van „onthutsende” cijfers, die „tot droefheid stemmen” en moeten „uitdrijven tot gebed.”
Ik wil die oproep van harte onderstrepen, maar er wel een oproep tot zelfreflectie aan toevoegen. Heeft het vertrek van duizenden (doop)leden echt vooral te maken met een afkeer van Schriftuurlijk-bevindelijke prediking, zoals de predikant verwoordt? Of is er misschien meer aan de hand?
Open gesprekken
Naar aanleiding van gesprekken met bezwaarden binnen de Gereformeerde Gemeenten kom ik tot een aantal vragen. Daarbij realiseer ik me dat ze soms wat te generaliserend zijn. Niettemin worden ze wel door velen gesteld:
Staat in de prediking de aanbieding van Christus en Zijn beloften nog wel centraal? Is prediking nog wel echt proclamatie van het heil?
Is de kritiek misschien terecht dat er binnen ons kerkverband hypercalvinistische invloeden te bespeuren zijn, waardoor het Evangelie onder een stolp wordt geplaatst?
Is de grote aandacht (door de hoofdstroom van de predikanten) voor het ”eigene van de Gereformeerde Gemeenten” misschien vooral een strijd om als kerkverband het bestaansrecht te rechtvaardigen? Wordt er daardoor niet te veel uit angst gepreekt, gemediteerd en gehandeld?
Is er daarom nog wel sprake van Schriftuurlijk-bevindelijke prediking? Komt de prediking nog echt op vanuit de tekst? Of is er sprake van een prediking waarin de tekst vooral wordt vergeestelijkt en waarin de prediker vooral aandacht heeft voor Gods weg met Zijn volk, inclusief een vaststaande standenleer en beleving van de heilsfeiten, zonder een grondige tekstuitleg?
Is er nog wel ruimte voor onbevangen vragen van de nieuwe generatie, die opgroeit in een wereld waarin blijvende toetsing aan Gods Woord noodzakelijker is dan instandhouding van eigen tradities?
Zou er niet meer ruimte moeten zijn voor open en eerlijke gesprekken over de prediking, binnen kerkenraden, tussen ambtsdragers onderling en tussen gemeenteleden en ambtsdragers? Ik doel dan op gesprekken op basis van vertrouwen en liefde, ook als er accentverschillen zijn.
Is er, mede door genoemde zaken, niet een kloof ontstaan tussen een groot deel van het ”kerkvolk” en de ambtsdragers, die zich vooral als hoeders van kerkelijke structuren opwerpen?
Verscheidenheid
In tien jaar tijd hebben twintigduizend mensen, met pijn in hun hart, afscheid genomen. Tegelijk ken ik persoonlijk ook heel veel mensen die (nog) wel binnen de Gereformeerde Gemeenten blijven, zij het met een bezwaard gemoed.
Er heerst in veel gevallen een cultuur waarin (doop)leden vaak niet het gesprek aandurven met hun kerkenraad en predikant, om in alle openheid en vertrouwelijkheid hun zorgen te bespreken en te uiten. Veelal omdat je snel wordt weggezet als een vijand van de Schriftuurlijk-bevindelijke waarheid.
Hopelijk komt er door deze schokkende cijfers bezinning tot stand. Een stuk zelfreflectie door predikanten en kerkenraden, ook in de meerdere vergaderingen. Daarom onderstreep ik nogmaals de oproep van ds. Van Eckeveld om de Heere te bidden om licht en wijsheid. En laten we binnen de Gereformeerde Gemeenten toch oog hebben voor geestelijke verscheidenheid, die er altijd was: eenheid in veelkleurigheid. En laten we met liefde en warmte om (doop)leden heen blijven staan, hopend en biddend dat ze verbonden blijven aan onze gemeenten. Want: „Waar liefde woont, gebiedt de Heer’ den zegen,
Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen,
En ’t leven tot in eeuwigheid.”
(Ps. 133:3 berijmd)
De auteur is lid van de gereformeerde gemeente in Lisse.