De hang naar vrijheid in het vormgeven van meerouderschap roept extra staatsbemoeienis op, reageert dr. A. A. A. Prosman.
In RD 21-12 reageert prof. Van Mourik op het betoog van Helene Faasen (RD 19-12) over het rapport ”Kind en ouders in de 21e eeuw” (643 pagina’s) van de staatscommissie herijking ouderschap. Wetgeving is er volgens hem niet „om elk door een enkeling ervaren ongemak uit de wereld te helpen.” Ik stem daarmee in.
Toch wil ik het onderwerp breder trekken dan Faasen en Van Mourik tot dusver hebben gedaan. Het rapport wordt geprezen vanwege zijn grondigheid. Juist daarin laat het echter in alle duidelijkheid zien hoe ingewikkeld relaties in onze samenleving zijn geworden. Die complexe werkelijkheid vraagt om een eigen doordenking.
In de samenleving leeft breed de behoefte om zelf over samenlevingsvormen te beslissen. Daardoor is een wirwar van mogelijkheden en praktijken ontstaan waarin de wetgever nu orde probeert te scheppen. Het gaat er dus niet alleen om om ongemak uit de wereld te helpen, maar ook om nieuwe kaders te creëren. Het gevolg is een zwaar juridisch opgetuigd wetsvoorstel.
Sleutelpositie
Wie dit uitvoerige rapport leest kan het niet ontgaan dat aan de rechter een sleutelpositie wordt toebedeeld. Dat heeft alles te maken met een andere definitie van het ouderschap. Wie is ouder? Het genetische (biologische) ouderschap verliest terrein ten gunste van het juridische ouderschap.
Wie de genetische ouders zijn was altijd wel ongeveer duidelijk: man en vrouw die samen een huwelijksrelatie aangingen waaruit kinderen werden geboren. Zij zijn de ouders. Inmiddels is de samenleving in een andere fase beland en moet het juridische ouderschap geregeld worden omdat steeds meer kinderen deel uitmaken van een gezin waarin één van beide partners niet de biologische (genetische) vader of moeder is (als gevolg van een tweede huwelijk met een nieuwe partner). Veel kinderen groeien dus op met één echte ouder. Dat is geen ideale situatie. Dat de overheid hieraan met wetgeving iets wil doen is te begrijpen.
Het idee is om de nieuwe partner de mogelijkheid te geven om ouder in volle rechten te worden. Daar kan iedereen wat van vinden, maar duidelijk is dat je daar geen meeroudergezinnen voor nodig hebt. De meeroudergezinnen zijn slechts van belang voor mensen die een relatie aangaan waaruit geen kinderen geboren kunnen worden: twee mannen of twee vrouwen.
Wie hiervoor kiest, weet van tevoren wat de gevolgen zijn. Dan bestaat voor homokoppels, net als voor heterostellen, de mogelijkheid om adoptie te overwegen of de zorg voor een pleegkind op zich te nemen. Adoptie is in Nederland een volle of sterke adoptie. Dat wil zeggen dat de adoptieouders echt vader en moeder worden waardoor de band met de genetische ouders ongedaan gemaakt wordt. Ook dit maakt nog geen meeroudergezinnen nodig.
Die gezinnen zijn alleen nodig of wenselijk als twee mannen of twee vrouwen ouders willen worden van een eigen kind, dus als zij genetische ouders willen worden. Dat betekent dat er altijd een derde nodig is om aan deze kinderwens te kunnen voldoen: een verwekker (eventueel zaaddonor) of een draagmoeder.
Belangen
Het is nogal verhullend taalgebruik om in dit verband te spreken van het belang van het kind. Wie durft te zeggen dat het in het belang van het kind is als dat kind later beseft dat zijn of haar biologische moeder weigerde om voor hem of haar te zorgen? Als het beseft dat de eigen biologische moeder al bij voorbaat afstand deed van haar kind dat zij negen maanden bij zich gehad heeft?
Hiertegen is een krachtig protest op z’n plaats. Het is eigenlijk onmenselijk. Toch wordt dit bepleit in een rapport dat op bijna elke pagina zegt dat de rechten en belangen van het kind centraal staan. „De staatscommissie benadert de aan haar voorgelegde vragen vanuit de belangen en de rechten van het kind” (p. 22). Dit wordt talloze malen herhaald. Hoe is dit te rijmen met het afstaan van een kind meteen na de geboorte? Over wiens belang gaat het eigenlijk?
Een andere vraag: wat zijn precies die belangen van het kind? De belangen van het kind krijgen inhoud door de rechten van het kind, lezen we (p. 374). Grote nadruk valt dus op de rechten van het kind. Aan de ene kant is het prima dat men oog heeft voor de rechten van het kind. De nadruk op deze rechten bewerkt echter ook iets wat minder positief is, namelijk dat het kind een min of meer zelfstandige positie krijgt ten aanzien van zijn ouders.
Het is te verwachten dat ook hier de rechter weer ter sprake komt. Het kind kan zijn eigen rechten niet verdedigen en daarom moet de rechter deze rechten bewaken, bijvoorbeeld door middel van een curator. De rechter heeft niet alleen een taak bij het toewijzen van juridisch ouderschap, bij het bewaken van de rechten van het kind, bij het oplossen van conflicten tussen ouders, bij conflicten tussen kinderen en ouders, maar ook bij het opstellen van een meerouderschapsovereenkomst.
Met het oog op het kind van vier toekomstige ouders (een meeroudergezin bestaat uit ten hoogste vier ouders) moet ook een bijzondere curator worden aangesteld, die de belangen van dit kind moet behartigen (p. 432). Dus het kind staat al voor zijn geboorte onder overheidstoezicht en in feite komen ook de vier ouders onder toezicht te staan.
Staatsbemoeienis
Het is inderdaad een grondig rapport, maar dit rapport laat ook heel duidelijk zien dat, ondanks de vrijheid die mensen claimen, zij met steeds meer staatsbemoeienis te maken krijgen (via de wet, de rechter en de curator). Kort gezegd komt het erop neer dat de rechter de super-ouder wordt.
Dat is het gevolg van een ontwikkeling waarin de vrijheid zo opgerekt wordt dat juist daardoor de overheid steeds meer regels moet bedenken, bijna evenveel regels als er uitzonderingen zijn.
De samenleving claimt bijna volledige vrijheid waardoor een zeer onoverzichtelijke situatie ontstaat. De staatscommissie probeert daar met dit rapport weer een beetje orde in te scheppen.
Slaagt zij daarin? Laat ieder dit rapport lezen. Mijn conclusie is dat de verwarring compleet is.
De auteur is hervormd emeritus predikant.