DEN HAAG. Bart van U., verdacht van de moord op oud-minister Borst en zijn zus Loïs, werd op 25 september 2012 in hoger beroep veroordeeld tot drie jaar cel wegens wapenbezit. Toch werd hij niet vastgezet. Dat had wel gemoeten, stelde de commissie-Hoekstra donderdag. Vier vragen.
Waarom wordt Van U. in september 2012, als het Haagse gerechtshof hem tot drie jaar cel heeft veroordeeld, niet in de cel gezet?
Een Rotterdamse wijkagent en justitie bespreken in die periode de inzet van een arrestatieteam om Van U. op te pakken. Als er toestemming voor die inzet is, verblijft Bart van U. echter op zee. De wijkagent wil informatie over het schip met daarop Van U. Maar daarvoor moet Van U. internationaal gesignaleerd staan, wat niet het geval is.
De wijkagent hoort vervolgens, op 10 oktober 2012, van justitie dat Van U. bij de Hoge Raad in cassatie (beroep) is gegaan tegen het oordeel van het Haagse gerechtshof. Die cassatie betekent dat de uitvoer van de celstraf wordt opgeschort, krijgt de wijkagent van justitie te horen.
Daarmee slaat justitie echter de plank mis, aldus de commissie-Hoekstra donderdag. Het in beroep gaan bij de Hoge Raad heeft géén opschortende werking. Een paar weken later, op 8 november 2012, vraagt de wijkagent nógmaals om internationale signalering van Van U. Met dat verzoek doet justitie „niets”, concludeert de commissie-Hoekstra.
Hoe is Van U. eraan toe in de weken voor de moord op oud-minister Borst op 8 februari 2014?
Slecht. Op 30 december 2013 heeft hij een gesprek op een Rotterdams politiebureau, op uitnodiging van een wijkagente. Zij weet van de psychische problemen van Van U. én van zijn wapenbezit.
Enkele maanden daarvoor is Van U. in Brussel bij de Israëlische ambassade aangehouden. In verwarde toestand en in het bezit van twee messen en een veiligheidsvest. Hij verblijft een enkele week in psychiatrische inrichtingen in België. Op 30 december 2013 op het politiebureau doet Van U. er aanvankelijk het zwijgen toe. Maar even later begint hij onder meer over zijn beroerde financiële situatie en een ruzie met een buurman.
In de vroege ochtend van 30 januari 2014 –acht dagen voor de moord op Borst– staat Van U. voor de balie van het hoofdbureau van politie in Rotterdam. Hij gooit met (niet-aangestoken) vuurwerk. De wijkagent wordt ingeseind en die komt meteen naar het bureau.
Van U. smeekt als het ware om te worden vastgezet. Onheilspellend zijn zijn woorden: „Het kan zo niet langer meer. Ik loop tegen muren op. Ik wil wel werk, maar ik kan mij niet focussen. Ik sta niet in voor mezelf. Ik heb niet de controle meer over mijzelf, iets anders neemt mijn handelen over. Ik wil aangehouden worden. Als ik niet aangehouden word, ga ik strafbare feiten plegen.”
Hoe reageren de autoriteiten dan?
De wijkagent biedt hulp aan via het Lokaal Zorgnetwerk, een voorziening die echter niet meteen kan worden geregeld. Van U. zegt dat hij niet lang kan wachten. De agent vraagt hij of zich vrijwillig wil laten opnemen. Daar voelt hij niet voor, huiverig als hij is voor psychiatrische hulp.
Uiteindelijk stemt hij ermee in zich op het hoofdbureau te laten beoordelen door de acute dienst van de ggz. Dat leidt niet tot verplichte zorg. De ggz concludeert dat het gedrag van Van U. aan wisselingen onderhevig is en dat hij geen gevaar voor zichzelf en anderen vormt.
Hoe opereert Van U. na de moord op Borst?
Op 11 februari 2014, drie dagen na de moord, steekt hij vuurwerk af bij het hoofdbureau van politie in Amersfoort. Hij wil zijn straf uitzitten.
Op 17 februari spreekt hij in Rotterdam met de wijkagent en een gemeenteambtenaar. Weer zegt hij aangehouden te willen worden. Hij houdt een „onsamenhangend” verhaal over wat hem en anderen op zee is overkomen. Piraten hadden het op hem gemunt en van de twintig opvarenden zouden er elf zijn gedood.