Cultuur & boeken
Lutje IJje Wijkstra vermoordde vier veldwachters in Doezum

Lutje IJje Wijkstra schoot in 1929 in Doezum vier veldwachters dood. Hoe kwam hij zover? Historicus Libbe Henstra onderzocht het drama in Groningen en promoveerde deze week aan de Universiteit Leiden.

J. Visscher

29 March 2012 14:21Gewijzigd op 14 November 2020 20:12

Woorden komt de pers in 1929 tekort om z’n afschuw te uiten over de moord op vier veldwachters, Aldert Meijer, Hermannus Henderikus Hoving, Mient van der Molen en Jan Werkman. Het voltallige politieapparaat van de gemeente Grootegast, waar Doezum onder valt, is bij het huisje aan de Polmalaan omgebracht. „Zelden heeft een beestachtige misdaad, die men eer in een barbaarsch wilden-land verwachten zou, ons land meer in beroering gebracht dan deze gruwelijke moord op vier politiedienaren, – een moord, vooraf beraamd, met dierlijke wreedheid uitgevoerd”, schreef tijdschrift Het Leven.

Op de vroege, ijskoude ochtend van 18 januari 1929 zijn vier veldwachters per fiets naar het huisje van Wijkstra in Doezum getogen. Ze komen Aaltje Wobbes halen. Zij is begin januari ingetrokken bij vrijgezel Wijkstra. Wobbes, wier wettige man in de gevangenis zit, heeft haar zes jonge kinderen aan hun lot overgelaten. Daarvoor moet ze zich die vrijdagmorgen verantwoorden bij de rechter-
commissaris in Groningen.

Vrijbuiter Lutje IJje Wijkstra, die al weinig opheeft met de autoriteiten, verzet zich tegen de wegvoering van Aaltje Wobbes. Als de voordeur van Wijkstra’s woning wordt ingetrapt, gaat de landman door het lint. Hij schiet de vier veldwachters dood en snijdt hun de keel door. Daarna steekt hij de woning in brand. „Ze hebben me getart”, verklaart de getergde Wijkstra in een politieverhoor.

Wat dreef Wijkstra? Historicus Libbe Henstra, wiens grootouders betrokkenen hebben gekend, deed promotieonderzoek naar het drama van Doezum. Hij speurde in archieven, strafdossiers en sprak nazaten van sleutelfiguren. Deze week verschijnt zijn boek ”Het teken van het beest”.

Driftbuien

Lutje IJje Wijkstra groeit op in een weinig harmonieus gezin. Vader Wijkstra, gehuwd met de meer dan twintig jaar jongere Sjoukje van Bolhuis, staat bekend om zijn driftbuien. Vader Wijkstra heeft het volgens anderen altijd over „den kop afsnijden.”

Thuis spitsen ruzies zich toe op het geloof. Vader neemt het niet zo nauw, moeder daarentegen probeert haar zoon Lutje IJje christelijke beginselen bij te brengen. Hij moet bidden en niet vloeken. „Want zoo alleen kon een mensch goed worden, en alleen goede menschen kwamen in den hemel. Er waren ook booze menschen die altijd vloekten en met God den spot dreven; maar God, die alles hoorde en zag, onthield alle dingen en schreef ze in het Gedenkboek; en eenmaal zou Hij zelf van den hemel afdalen om die boozen in de hel te werpen zoo zij zich tenminste niet bekeerden”, schrijft Wijkstra later in zijn geschrift ”De wet der tegenstellingen”.

Wijkstra is een vrijbuiter die graag rondzwerft in het vrije veld. Zijn vader leert hem jagen, vissen en eieren zoeken. Honkvast is de vrijgezelle Lutje IJje niet, veeleer wispelturig en ongedurig. Hij is onder meer actief als voeger, boerenknecht, klompenmaker, mollenvanger en muzikant.

Wijkstra keert zich tegen de kerk, in 1921 laat hij zich uitschrijven als lid van de Hervormde Kerk. Het is hem „een lust om zoveel mogelijk te spotten met God en allen godsdienst en met de kerkgebruiken daarvan. Ik deed dat op een manier en wijze, zoodat het alles wat tot dusver tegen die zaken werd aangevoerd, volkomen in de schaduw stelde. Mijn pittige dialect en de weinig-kiesche uitdrukkingen deden er het hunne toe”, schrijft Wijkstra.

De rusteloze vrijbuiter voelt zich aangetrokken tot spokerij en occultisme. Met vrienden voert hij discussies over bijvoorbeeld spiritisme, astrologie, kabbala en vrijmetselarij. Wijkstra probeert bijvoorbeeld door zelfhypnose alle vrees en angst in zichzelf te overwinnen. Op een avond in het voorjaar van 1928 verschansen Wijkstra en enkele vrienden zich bij het zogenaamde spookhek te Hardegarijp. Volgens de verhalen zou het hek, dat de singel naar de middeleeuwse burcht Bennema­state afsloot, rond middernacht worden geopend door een witte dame. De spokenjagers wachten tevergeefs, het hek blijft dicht.

Psychische klachten

Wijkstra heeft anarchistische trekjes. Enthousiast is hij over Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919), de predikant die socialist werd en later anarchist. Wijkstra abonneert zich op het anarchistische De Vrije Socialist en wordt lid van de vrijdenkersvereniging De Dageraad in Amsterdam. Die keert zich tegen militarisme en propageert het atheïsme.

Intussen worstelt de Groninger met psychische klachten. Gedeprimeerd keert hij in 1918 terug van een verblijf van enkele weken in Duitsland. Daar heeft hij in de oorlogsindustrie Essen gewerkt bij Krupp Stahl. Hij lijdt er „barre hongersnood.” Ook het sterven van zijn vader in 1918 en het uiteenvallen van zijn vriendenkring vallen hem zwaar.

Met de politie heeft de eerzuchtige Wijkstra een moeizame verhouding. Gekwetst is hij bijvoorbeeld als hij een boete van een gulden krijgt wegens dronkenschap. „Is het niet om razend te worden dat zulke lieden zich eeuwig en altijd met andermans zaken bemoeien?”

In januari 1928 verandert Wijkstra’s vrijgezelle bestaan. Nadat zijn met reuma tobbende moeder intrekt bij een andere zoon, komt Aaltje Wobbes bij Lutje IJje wonen. Haar zes jonge kinderen laat ze achter. Lutje IJe en Aaltje gaan in de buurt over de tong. 
Tot groeiende ergernis van Wijkstra. Die boosheid komt kennelijk op die koude morgen van 
18 januari 1929 tot een ontlading, als een razende Wijkstra vier agenten die Aaltje willen komen halen, van het leven berooft.

Noodlot

Veroordeelt de Groninger rechtbank Wijkstra tot levenslang, het gerechtshof in Leeuwarden legde hem twintig jaar cel op. Anders dan de rechtbank vindt het hof dat er sprake is van doodslag, en dus niet van moord, waarbij sprake moet zijn van een vooropgezet plan. Tijdens het hoger beroep twisten Groninger en Utrechter gedragskundigen over de vraag aan welke stoornis Wijkstra zou lijden. Een van hen spreekt van een „ontwikkelde schizofrenie met paranoïde trekken.”

Zelf vindt Wijkstra dat hij bestuurd wordt door het noodlot. Hij ziet zichzelf als het beest, de antichrist uit Openbaring. Aaltje Wobbes dicht hij de rol toe van verleidster, de hoer van Babylon. De depressieve, aan tbc lijdende Wijkstra sterft in juni 1941 op 45-jarige leeftijd in zijn cel. „Ziek, stil en koud”, schrijft auteur Henstra, brengt hij zijn laatste dagen door in het Rijkskrankzinnigengesticht bij Eindhoven.


Boekgegevens

”Het teken van het beest. IJje Wijkstra en de geschiedenis van de viervoudige politiemoord, 18 januari 1929”, door Libbe Henstra; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2012; ISBN 978 90 351 3708 0; 360 blz.; € 24,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer