Of de regering bereid is een nieuwe commissie-Oort in te stellen. Dat was vandaag de vraag van SGP-Kamerlid Dijkgraaf tijdens de financiële beschouwingen, het jaarlijkse debat waarbij financieel woordvoerders in de Kamer met bewindslieden van Financiën spreken over de Miljoenennota. Precies zoals ‘Oort’ –vernoemd naar econoom en topambtenaar Coen Oort, die destijds de kar trok– verantwoordelijk was voor een herziening van de inkomstenbelasting zou een nieuwe commissie nu het ontwerp moeten schetsen voor een eerlijker en eenvoudiger fiscaal stelsel, lichtte Dijkgraaf gisteren toe in deze krant.
Dat zou welkom zijn. Niet eens zozeer omdat de belastingdruk in Nederland relatief hoog is –daar krijgen we immers ook veel voor terug–, maar vooral omdat het fiscale stelsel verworden is tot een welhaast onontwarbare kluwen, waarvan eigenlijk alleen nog mensen iets begrijpen die daar lang voor hebben doorgeleerd.
Tekenend voor de begripsverwarring in het huidige stelsel is de miscommunicatie rond de algemene heffingskorting voor de niet-werkende partner. Bij de belastingherziening van 2001 was dit de vervanger van de belastingvrije som, die bedoeld was om het sociale bestaansminimum vrij te stellen van belasting, vanuit het principe dat –zoals Cohen Stuart het eens zo mooi verwoordde– ook een brug eerst zijn eigen gewicht moet kunnen dragen alvorens hij het gewicht van anderen dragen kan.
Pijnlijk is dat het door die switch voor mensen die niet uitblinken in fiscale kennis plots net leek alsof er een bonus was ontstaan voor het niet-verrichten van betaalde arbeid. Voormalig GroenLinksleider Halsema presteerde het zelfs om de heffingskorting op schandelijke wijze te bestempelen als „aanrechtsubsidie”, die vrouwen zou belonen om thuis achter het aanrecht te blijven.
Minstens zo erg is het dat zelfs „gezinspartij” CDA, weliswaar niet de terminologie maar wél deze houding ten opzichte van de heffingskorting overnam. Zo kon het gebeuren dat het vorige kabinet van CDA, PvdA en CU besloot de overdraagbare heffingskorting in vijftien jaar weg te snijden.
Tezamen met onder meer de oplopende arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting biedt de fiscus hierdoor een fors en groeiend voordeel aan huishoudens waarin twee personen hun betaalde arbeid verdelen, ten opzichte van een gezin waarin één persoon werkt en de ander de zorg voor kinderen, een naaste of vrijwilligerswerk op zich neemt. Het belastingstelsel is daarmee bepaald geen evenwichtig instrument meer dat naar draagkracht de collectieve lasten financiert, maar is verworden tot een soort arbeidsparticipatieprikkelmachine.
In dat licht is het verheugend dat het jonge GroenLinks-Kamerlid Klaver vorige week tijdens een debat aankondigde de door zijn partij geïntroduceerd term aanrechtsubsidie „nooit meer” te zullen gebruiken, omdat het „mensen tekortdoet die uitstekend werk doen en toch niet werken.”
Toe te juichen is óók, hoewel het terugdraaien van de maatregel politiek onhaalbaar lijkt, dat er een breder begrip lijkt te komen voor de gevolgen die deze heeft voor een faire belastinginning. Wie zijn oor goed te luisteren legt in de wandelgangen van het Binnenhof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het SGP-voorstel voor een belastingcommissie best een grote kans maakt.
Anderzijds weet eenieder die de politiek al wat langer volgt ook dat commissies hét middel zijn om lastige thema’s voor langere tijd te parkeren en de uitkomst te doen belanden in een stoffige bureaulade. Voor de SGP is het zaak de vinger aan de pols te houden. De vraag is immers om een commissie-Oort, niet om ‘zomaar’ een commissie.