Prof. Baars: Zoutend zout in een postmoderne tijd
Zouteloze kerken, zouteloze organisaties en zouteloze christenen hebben geen toekomst. Zijn wij werkelijk een zoutend zout?
Zoutend zout, zo luidt het thema van het jubileumcongres van deze krant. Het thema is massief en krachtig. Het riep bij mij een vraag op: Is die formulering niet te pretentieus? Zijn wij werkelijk zoutend zout in onze gezindte, in ons bedrijf en in ons persoonlijk leven te midden van deze wereld?
De vraag gaat nog sterker dringen als we hem lezen tegen de achtergrond waaraan hij ontleend is. In de Bergrede zegt de Heere Jezus immers met grote nadruk – en ook heel massief: „Gij zijt het zout der aarde” (Matth. 5:13). Christus spreekt deze woorden tot de discipelen. We moeten we het woord discipelen in dit verband niet te beperkt opvatten. Tot allen die in de weg van bekering en geloof tot Christus zijn gekomen, wordt gezegd: „Gij zijt de onderdanen van Mijn koninkrijk; gij zijt de armen van geest; gij zijt het zout der aarde.”
Wat wordt met de beeldspraak van ”het zout der aarde” eigenlijk bedoeld? Waarom zijn Christus’ volgelingen –de oprechte christenen– in deze wereld een zoutend zout? We kunnen drie zaken noemen: Zij gaan allereerst door hun woorden en werken het bederf dat deze zondige wereld doortrekt, tegen. Hun leven in deze wereld heeft dus een bederfwerend karakter.
Bovendien zijn Christus’ volgelingen in hun handel en wandel een zichtbare en hoorbare prediking dat zij de reiniging en de genezing van de kwaal van de zonde gevonden hebben in hun Koning. Hun staan in deze wereld heeft een getuigend karakter.
Christenen leven ten slotte midden in de wereld, maar zijn echter niet ‘van’ de wereld. Je blijft in hun leven de smaak van zout proeven. Zij hebben of houden „zout in zichzelf” (Mar. 9:50). Hun staan in deze wereld wordt gekenmerkt door solidariteit én antithese.
Dit alles krijgt in de woorden van de Heere Jezus een grote klem. Hij zegt immers tegen Zijn volgelingen: Jullie zijn het zout der aarde. Maar wanneer jullie geen werkzaam zoutend zout zijn in deze wereld, dan vergaat het jullie als smakeloos zout: het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen te worden. Jullie dragen niets bij aan de komst van Mijn koninkrijk, maar werken dat veeleer tegen. Jullie deugen nergens anders meer toe dan door de mensen vertreden te worden.
De klemmende vraag dringt zich op: Zijn wij als reformatorische christenen een zoutend zout?
Verzet
De initiatiefnemers van het Reformatorisch Dagblad wensten dat de krant een zoutend zout in onze samenleving zou zijn. Zij wilden onder meer „een dam opwerpen tegen de tijdgeest.” Wat is er na veertig jaar van dit hoge ideaal terechtgekomen?
Als we een dam willen opwerpen, moeten we allereerst de gevaren ontmaskeren en op een evenwichtige en heldere manier duiden. Daarvan heeft de krant zich de afgelopen veertig jaar naar mijn gedachte goed gekweten. In allerlei commentaren, achtergrondartikelen en meer bezinnende bijdragen worden analyses gegeven die een principieel geluid laten horen. Ze kunnen de lezers helpen om als christenen in deze tijd te staan en waar nodig ook in verzet tegen de tijd te gaan.
Nu zal het best zo zijn dat sommige lezers van mening zijn dat de echte gevaren van de tijdgeest niet radicaal genoeg worden ontmaskerd of dat er juist al te veel gehamerd wordt op dingen die gevaarlijk en verkeerd zijn. Laat echter duidelijk zijn dat een krant allereerst nieuws moet brengen en dat op een goede, principiële manier moet doen. Hierbij kan een redacteur niet altijd en overal commentaar leveren op dingen die kritiek oproepen. Bovendien leent zeker niet ieder interview zich ervoor om aan elk controversieel antwoord allerlei kritische beschouwingen vast te knopen.
Verdeeldheid
Het is wellicht ook goed om eens te bezien hoe het staat met het land dat achter de dam ligt. Hoe ziet dat eruit? Mensen die in het rivierengebied wonen, weten dat er achter een dijk soms kwelwater staat of een wiel is ontstaan. Doorgaans is dat gevaarlijk gebied, moerassig en lastig te dempen. Zulke plekken zijn er ook in reformatorisch Nederland.
We kunnen denken aan zaken zoals verminderd normbesef en verwereldlijking, maar ook aan verstard wetticisme en kil traditionalisme. En welke gemeente heeft niet te maken met oudere en jongere leden die zich volstrekt niet meer aangesproken weten door het Woord en de kerk vaarwel zeggen?
Op al die dingen ga ik nu niet in. Ik wil alleen iets zeggen over een van de verdrietigste en moeilijkste kwelgronden in het land achter de dam, namelijk de onderlinge verdeeldheid. Uiteraard was die er ook al in 1971, maar door de jaren heen lijkt ze toe te nemen. Dat zal alles te maken hebben met het leefklimaat aan het begin van deze 21e eeuw. De postmoderne cultuur wordt sterk gekenmerkt door individualisme en fragmentarisering. Er is een sterke drang om vooral voor zichzelf op te komen en een eigen weg te gaan.
Toch is de onderlinge verdeeldheid in onze gezindte naar mijn gedachte in de kern vooral ook een geestelijk probleem. Verschillende keren heeft de krant aan de hand van enquêtes geschreven over het wel en wee van de gereformeerde gezindte. In de commentaren daarop werd van verschillende kanten benadrukt dat de doorleefde vreze des Heeren onder ons minder sterk merkbaar is dan in vroeger tijd. Ik ben bang dat daarin een belangrijk waarheidselement schuilt. Waar de verborgen omgang met God een kwijnend leven gaat leiden, luisteren we minder naar elkaar, zoeken we elkaar minder en lijden we ook minder aan de verscheurdheid van het lichaam van Christus.
Bovendien krijgt in zo’n situatie de vorst der duisternis de ruimte om de verdeeldheid en de versnippering te vergroten. Zijn naam is immers duivel, een woord dat afgeleid is van het Griekse ”diabolos”. Deze aanduiding hangt samen met een werkwoord dat zoiets betekent als uiteenwerpen, twistzoeken. Hij is niet alleen de „mensenmoordenaar van den beginne”, maar ook de „scheurmaker van den beginne.” Zijn devies is: Verdeel en heers! Het is van levensbelang dat we daarop bedacht zijn.
Nog niet zo lang geleden werd betoogd dat de scheuren in de gereformeerde gezindte dieper en dieper lijken te worden. God beware ons ervoor dat die tendens doorzet en dat de dammen die er nog zijn, breken of ineenstorten. We hebben elkaar veel te hard nodig nu allerlei stormvloeden aanzwellen en ons dreigen te overspoelen. Laten we hopen dat het Reformatorisch Dagblad een van de bindmiddelen blijft die ons bijeenhouden en scheuren weten te dichten.
Jongeren
Een ander ideaal van de initiatiefnemers van de krant wordt kort aangeduid als „het verspreiden van de reformatorische beginselen.” Zij zijn ervan overtuigd dat de beginselen van Reformatie en Nadere Reformatie niet alleen iets zeggen over de leerstellige positie die zij innemen. Zij stempelen ook de wijze waarop het geloof beleefd wordt, de levenswandel en de manier waarop een christen in deze samenleving staat.
De initiatiefnemers willen deze beginselen onder meer doorgeven aan de komende generaties. Hierom richt het Reformatorisch Dagblad zich bewust op jongeren, zelfs op de jongste lezers. De plannen die daarvoor ontwikkeld worden zijn goed en het is ook nodig dat dit gebeurt. Recente enquêtes laten immers zien dat er gelukkig nog veel goede dingen zijn onder onze jongeren, maar dat er ook grondige redenen zijn tot zorg.
Naar mijn overtuiging is het telkens weer nodig om aan de jongere generatie duidelijk te maken wat de waarde is van onze reformatorische beginselen. We zullen haar moeten laten zien wat in het licht van Bijbel en belijdenis onopgeefbaar is en waarom dat zo is. Dan denk ik bijvoorbeeld aan het gezag van de Heilige Schrift en aan de belijdenis dat de Heere Jezus God en mens is.
Tegelijk zijn er gewoonten onder ons waarvoor we niet direct een duidelijke Bijbelse grond kunnen aanwijzen. Dat betekent niet meteen dat ze dus ook waardeloos zijn. Er zijn tradities die ik persoonlijk niet graag zou missen. Maar laten we ze wel eerlijk als zodanig benoemen en er niet meteen een sjibbolet van maken, alsof hier onmiddellijk de meest principiële zaken op het spel zouden staan. En laten we vooral waken voor een wettisch traditionalisme dat alle nadruk legt om de uiterlijke vorm, terwijl alle (geestelijke) leven eruit weggestroomd is.
Is de krant er ook in geslaagd de reformatorische beginselen te verspreiden in de breedte van onze postmoderne samenleving? Ik heb de indruk dat de krant meer wordt aangehaald dan vroeger en dat er naar de boodschap die hij vertolkt ook wordt geluisterd. Toch blijft dat alles mijns inziens wat marginaal. Dat hangt samen met het feit dat de invloed van de gezaghebbende boodschap van de Bijbel en van de kerk meer en meer naar de rand van onze samenleving is gedrongen en soms over de rand van de samenleving lijkt heen te vallen. Dat is iets wat na deze veertig jaar blijvend reden geeft tot zorg.
Verootmoediging
We keren nog even terug naar de beginvraag: Zijn wij in onze gezindte, in ons bedrijf en in ons persoonlijk leven een zoutend zout midden in deze wereld? Laat ik vooropstellen dat we dankbaar mogen zijn met het feit dat het Reformatorisch Dagblad al veertig jaar bestaat. Laat ik eveneens mogen benadrukken dat we dankbaar mogen zijn voor het vele goede dat God ons gegeven en gelaten heeft in de verschillende andere organisaties die er onder ons zijn. Wat dat betreft zijn we in Nederland bevoorrecht.
Tegelijkertijd zijn er allerlei zorgen en is er op deze dag ook reden voor verootmoediging bij de vraag: Zijn wij een zoutend zout (geweest)? Hebben we de boodschap van vrije genade helder, zuiver en doorleefd doorgegeven aan de generatie die nu opgroeit? Hebben we de woorden van het eeuwige leven aan hen voorgeleefd? Toen het boek van Franca Treur verscheen waarin zij zonder rancune, maar wel heel beslist afstand nam van haar kerkelijke opvoeding, schreef een predikant zeer terecht: Wat hebben wij verkeerd gedaan?
En –om een ander punt te noemen– als er zo weinig mensen van buiten de kerk tot onze kerken toetreden, als de reformatorische gezindte steeds verder marginaliseert en (in het algemeen) zo weinig missionaire kracht heeft: Wat doen wij dan verkeerd? Weten we te goed wat orthodox-gereformeerd is, maar leven we er te weinig of helemaal niet uit? Als dit laatste het geval is, wordt het zout onder ons dan niet smakeloos?
De woorden van de Heere Jezus laten er geen enkele twijfel over bestaan dat zouteloze kerken, zouteloze organisaties en zouteloze christenen geen toekomst hebben. Ze deugen nergens anders toe dan om weggeworpen te worden. Laten we er daarom persoonlijk, als bedrijf en als gezindte naar staan om een zoutend zout en een lichtend licht te zijn. Dat kan: in de weg van bekering en geloof, in de weg van de vreze des Heeren en van heiliging van het leven, zodat degenen die buiten zijn door onze wandel voor Christus gewonnen worden.
Wat zou het een zegen zijn als mensen in deze postmoderne tijd zouden ontdekken: Zo’n Bijbels-reformatorische levenshouding smaakt naar iets wat ik nog nooit geproefd heb. Het smaakt naar meer.
Dit artikel is een bewerking van de lezing die de auteur vrijdag heeft gehouden op het jubileumcongres van het Reformatorisch Dagblad.