Bijbelse canon erkenning van Gods ingeving
Waarom is de Bijbelse canon meer dan een tamelijk willekeurige verzameling geschriften, die op (al te) menselijke wijze tot stand kwam?
De kerk erkent een specifieke verzameling van geschriften als de hoogste norm voor geloof en handelen. Deze verzameling, de Bijbelse canon, telt voor de protestantse kerken 39 oudtestamentische boeken en 27 nieuwtestamentische geschriften. Hoe solide is die verzameling?
In de eerste plaats is het zinvol om de bezwaren te relativeren die in de bovengenoemde vraag gesignaleerd worden. Is het een probleem voor het gezag van de canon als deze geleidelijk gevormd is en als er in de kerk verschillend over gedacht is? Er is een goede reden voor een ontkennend antwoord. Uit de inspiratie van de Bijbelboeken vloeit immers niet logischerwijze voort dat hun aanvaarding door christenen ook zonder slag of stoot moet hebben plaatsgevonden. Dat de Heilige Geest op unieke wijze de Bijbelschrijvers geleid heeft, betekent niet dat Hij christenen, theologen en synodeleden ook op een unieke wijze gebracht moet hebben tot de erkenning van de goddelijke oorsprong van die boeken. Kerkmensen kunnen dwalen.
Inspiratie
Daarom is het, in de tweede plaats, nodig om een onderscheid te maken tussen enerzijds de geïnspireerdheid van de Bijbelse geschriften zelf en anderzijds de opvattingen van de kerk over die geschriften. Een door de Heilige Geest geïnspireerd geschrift is in zichzelf al gezaghebbend, ook al bestaat er (nog) geen lijst van canonieke boeken.
Dit is zowel leerstellig als apologetisch bezien een belangrijk punt. De inspiratie van de Bijbelboeken zelf is fundamenteler dan hun verzameling in een canon van gezaghebbende boeken. In een gesprek met buitenkerkelijken hoeft een gesprek over de canon niet vermeden te worden, maar de canon moet verbonden worden met de inspiratie van de afzonderlijke boeken zelf, die voorafgaat aan hun kerkelijke erkenning als gezaghebbend.
Gods werk gaat vooraf aan dat van mensen. Herman Bavinck citeert in zijn ”Gereformeerde Dogmatiek” een inmiddels vergeten lutherse theoloog uit de achttiende eeuw, Valentin Loescher, die schreef dat de Bijbelse canon niet „in één klap door de mensen is geproduceerd, maar van lieverlede door God, de Bestuurder van de zielen en de tijden.” Ook de Rooms-Katholieke Kerk, die doorgaans de rol van de kerk onderstreept, heeft op het Eerste Vaticaanse Concilie (1870) uitgesproken dat de kerk de Bijbelboeken niet vanwege menselijke inbreng en erkenning „voor heilig en canoniek houdt”, maar „omdat ze, door de inspiratie van de Heilige Geest geschreven, God als Auteur hebben en als zodanig aan de kerk zelf zijn overgedragen.”
Continuïteit
Een derde opmerking: de geschiedenis van de canonvorming laat veel continuïteit zien. Dat is een argument tegen het verwijt dat de canon het resultaat zou zijn van willekeur of individuele menselijke voorkeuren.
F. F. Bruce biedt in zijn boek ”The Canon of Scripture” een informatief overzicht van de geschiedenis van de canon. Terwijl over sommige Bijbelboeken de diversiteit van opvatting aanzienlijk is geweest, was het gezag van andere geschriften van meet af aan veel minder in discussie. Wat het Oude Testament betreft, is het opvallend dat de lijst van 24 gezaghebbende boeken die de Joden aan het einde van de eerste eeuw in de Judese plaats Jamnia opstelden nog steeds de canon uitmaakt, ook al verschilt de manier van tellen. En ‘Jamnia’ was destijds één woordvoerder van een bredere consensus: ook het geschrift 4 Ezra spreekt over „24 boeken” en Flavius Josephus zal met zijn verwijzing naar 22 geschriften geen andere bedoeld hebben.
Deze geschriften waren ook voor de eerste christenen gezaghebbend, zoals het Nieuwe Testament al laat zien. Dit neemt niet weg dat er in het christendom verschillend gedacht werd en wordt over de omvang van de canon. Zo behoren voor de Rooms-Katholieke Kerk de zogeheten deuterocanonieke boeken van het Oude Testament ook bij de canon. Ook hier is echter continuïteit zichtbaar. Wanneer het gereformeerde protestantisme de apocriefe boeken duidelijk van de canonieke onderscheidt, volgt het in principe de lijn die de kerkvader Hiëronymus al had uitgezet.
Wat het Nieuwe Testament betreft is er over het leeuwendeel van de boeken een opvallende continuïteit te rapporteren. Van enkele Bijbelboeken heeft het langer geduurd voordat zij algemeen als gezaghebbend gingen gelden. Athanasius gaf in zijn paasbrief van het jaar 367 voor het eerst de lijst van 27 nieuwtestamentische geschriften die nog altijd de canon vormen. De discussie eindigde hiermee niet helemaal, maar ook andere kerkvaders, zoals Hiëronymus en Augustinus, hanteerden dezelfde lijst, die door Afrikaanse concilies, gehouden in Hippo (393) en Carthago (397 en 419), officieel bevestigd is.
Reformatie
Van Luther is een kritische uitspraak over het boek Esther bekend, maar hij heeft de oudtestamentische canon niet aangetast. Luthers vertaling van het Nieuwe Testament bevatte alle 27 geschriften. Wel gaf hij aan vier boeken een aparte status. Zo noemde Luther de Jacobusbrief kritisch een „strooien brief”, omdat deze volgens hem streed met de rechtvaardiging door het geloof alleen. Luther had ook vragen bij de brief aan de Hebreeën en de brief van Judas, terwijl Johannes’ Openbaring, schreef hij, „alles mist wat ik voor apostolisch of profetisch houd.”
Deze forse uitspraken onthulden Luthers eigen criterium: Christus alleen en het geloof alleen. Die maatstaf is te smal om er al wat God openbaarde aan te meten, maar tot een openlijke breuk met de canon heeft hij niet geleid.
Calvijn hanteerde Luthers criterium niet en met de Jacobusbrief kon hij goed leven. Niet een synode, maar goddelijke inspiratie fundeert het gezag van canonieke boeken. Argumenten zijn bruikbaar om die inspiratie te helpen onderkennen, maar vooral is daarvoor het getuigenis van de Heilige Geest nodig.
Ook een ”calvinistische” apologetiek van de canon zal argumenten gebruiken. De canonieke consensus is oud en beproefd. Maar argumenten alleen overtuigen niet. De Geest van pinksteren is nodig.
Dr. Aza Goudriaan, universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Verder lezen over dit onderwerp:
J. van Bruggen, Het kompas van het christendom. Ontstaan en betekenis van een omstreden Bijbel, Kampen 2002.
Voor Bavincks beschouwingen, zie de Gereformeerde Dogmatiek, I, vijfde druk, Kampen 1967, 362-366, 369-371.
F.F. Bruce, The Canon of Scripture, Downers Grove: Inter Varsity Press 1988.
Een bespreking van diverse aspecten van het vraagstuk is te vinden in Norman L. Geisler, Baker Encyclopedia of Christian Apologetics, 9de druk, Grand Rapids 2007, 80-86.
Zie over de Vroege Kerk ook J.N.D. Kelly, Early Christian Doctrines, repr. vijfde ed., Peabody 2007, 52-60.