Kerk & religie
Verpleegkundige in „vervloekt” huis

Wennen. Dat is het elke keer weer. Als Dini Sonneveld (75) met het vliegtuig landt in Nigeria. Maar ook als ze na een reis met haar koffers aankomt op Schiphol, om weer voor enkele maanden in Nederland te zijn. Deze maand is het 45 jaar geleden dat ze als een van de eerste werkers van de Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG) naar Nigeria werd uitgezonden. Kan ze het werk nog steeds niet loslaten? „Ik ben er door de Heere toe geroepen. Hij Die mij altijd heeft geleid, zal mij ook in dezen leiden.”

Op aanraden van een Engels predikantenechtpaar dat al in Igede was, be steedt Dini Sonneveld de eerste maanden vooral aan het leggen van contacten met de dorpsbewoners. Ze trekt er vaak lopend op uit. En met haar Volkswagen, een blauwe Kever. Foto’s Dini
Op aanraden van een Engels predikantenechtpaar dat al in Igede was, be steedt Dini Sonneveld de eerste maanden vooral aan het leggen van contacten met de dorpsbewoners. Ze trekt er vaak lopend op uit. En met haar Volkswagen, een blauwe Kever. Foto’s Dini
Een appartement in Nunspeet, niet ver van de bossen. Aan de muur hangen schilderijen van Nederlandse vergezichten. In de kast staan veel boeken, onder meer naslagwerken van Calvijn en Bijbelstudies van ds. A. Moerkerken. Alleen de fotolijstjes -met donkergekleurde vrouwen en kinderen- verraden dat mevrouw Sonneveld veel buitenlandse contacten heeft. En dat ene boek dan, met die vreemde taal op de omslag.

De ogen van mevrouw Sonneveld gaan stralen wanneer ze het boek ziet liggen, zoals vaker wanneer ze het over het werk, de weeskinderen en haar leven in Nigeria heeft. „Het is een Nieuwe Testament, in het Igede.” Igede is de taal die de mensen spreken in het gelijknamige gebied waar de ongehuwde zendingswerkster sinds 1963 woont. Tenminste, de meeste tijd van het jaar.

Na haar pensionering, vijftien jaar geleden, zette ze het werk als vrijwilliger voort, omdat er nog geen Nigeriaanse vervangster was. Wel heeft ze sinds 2001 een appartement in Nunspeet, haar thuishaven in Nederland. Inmiddels heeft ze een Afrikaanse vrouw gevonden die haar werk in het kindertehuis dat ze zelf opzette, heeft overgenomen. „Felicia heeft een opleiding in gezondheidswerk en leidinggeven gevolgd. Ze kent het weeshuis van binnenuit. Ze verloor als kind van vijf jaar haar moeder en kwam bij mij in huis. Ze is getrouwd geweest en heeft een zoon. Haar man is een poosje geleden overleden.”

Roodvonk
Dini groeit in de jaren ’30 en ’40 van de vorige eeuw op in Pijnacker. Haar vader heeft er een tuinderij; het gezin telt vijf kinderen en is lid van de Gereformeerde Gemeenten. „Ik had godvrezende ouders. Ze hebben ons een fijne opvoeding gegeven. In Woord en wandel waren ze een getuigenis.”

Er verandert daadwerkelijk iets in haar leven als ze elf jaar is. „Dat jaar kan ik me nog goed herinneren, omdat ik voor mijn verjaardag een Bijbeltje had gekregen. Dat was heel bijzonder, in de oorlogsjaren. Ik werd ziek, roodvonk. Het was ernstig, maar als kind besef je dat niet zo. Pas later vertelde m’n moeder me dat de Heere mijn leven had gespaard. Dat er ook kinderen aan waren gestorven. Dat raakte me.”

In haar Bijbeltje leest ze in Ezechiël 33:11: „Daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve.” Die tekst zet de elfjarige stil. „De Heere heeft mij getrokken en geleid.” Later ontstaat het verlangen in de zending het Woord van God door te geven. „Mijn moeder sprak vaak met ons over het zendingswerk. Wij bezochten de dagen van de GZB in Zeist.”

Wanneer ze op zeventienjarige leeftijd moet worden geopereerd aan een acute ontsteking van haar blindedarm, ontmoet ze een verpleegkundige die op het zendingsveld is geweest. Dat opent haar ogen voor het werk van de medische zending. Ze besluit dat ze graag als verpleegkundige het zendingswerk wil dienen. Als ze achttien is, legt ze het aan haar ouders voor, maar die raden haar aan een jaar te wachten om haar besluit te overdenken.

Een jaar later geven haar ouders toestemming en kan ze zich inschrijven in het Diaconessenhuis in Rotterdam. „Daar heb ik mijn A-opleiding afgerond en ook de kraamaantekening gehaald. Toen ik na vier jaar klaar was met de opleiding, heb ik er nog twee jaar op de operatiekamer gewerkt.”

Zuster Sonneveld, zoals ze vaak wordt genoemd, spreekt er met genoegen over. „Ik heb er enorm veel geleerd.” Toch heeft ze er in het begin aan gedacht haar opleiding af te breken. „Ik had die eerste tijd erg veel last van heimwee. De directrice liet me bij zich komen en zei: „Dini, je bent vrij om te vertrekken, maar bedenk wel dat je dan ook je verlangen de zending in te gaan zult moeten opgeven.” Vanaf die dag heb ik geen last meer gehad van heimwee. Bijna niet, tenminste.”

Wijkverpleging
Haar verlangen groeit om zendingswerk te mogen doen, waar ook ter wereld. Ze neemt, hoewel ze benadrukt dat ze geen avonturier is, contact op met het Zendingshuis in Oegstgeest. Na overleg kiest ze voor een verdere opleiding als wijkverpleegkundige. Later volgt ze nog een tropencursus en een opleiding voor laborante.

Sonneveld neemt contact op met de ZGG. „Er waren nog geen zendingswerkers uitgezonden, maar toen ik mijn verhaal vertelde, ben ik aangenomen. Ik heb de korte cursus aan de Zending Hogeschool in Oegstgeest gevolgd. Daarna ging ik naar Engeland, waar ik onder meer drie maanden een cursus van Wycliffe over taal volgde. Dat was mijn eerste buitenlandse ervaring.”

In 1962 wordt ze samen met het echtpaar Ten Voorde en het echtpaar Kuijt naar Nieuw-Guinea uitgezonden. Ze blijft daar niet lang. Met de familie Ten Voorde vertrekt ze na negen maanden weer naar Nederland. „Mede vanwege de overname door Indonesië.” Over die tijd in Nieuw-Guinea zegt ze: „Ik heb daar veel geleerd wat goed is geweest voor mijn latere werk.”

Binnen een jaar vertrekt ze naar Nigeria, waar ze in Igede als verpleegkundige aan haar opdracht begint. De familie Ten Voorde komt drie maanden later naar Nigeria en gaat in Otukpo wonen. „Hij werkte daar als supervisor van zendingsscholen.”

Op aanraden van het Engelse predikantenechtpaar dat al in Igede was, besteedt ze de eerste maanden vooral aan het leggen van contacten met de dorpsbewoners. Ze trekt er vaak lopend op uit. En met haar Volkswagen, een blauwe Kever. Ze geeft die eerste tijd vooral veel onderwijs over hygiëne en heeft wat medicijnen bij zich, waaronder malariatabletten. „Ik behandelde de kinderen die ziek waren. En probeerde ondertussen ook te vertellen over de Heere Die de hemel en de aarde gemaakt heeft en Zich in Zijn Woord aan ons heeft geopenbaard. Op een gegeven moment begonnen de mensen me te vertrouwen. Ze kwamen naar mijn huis als er iemand ziek was.”

Een jaar later komt zuster Coby van Rossum. „We betrokken samen een leegstaand huis waarin niemand wilde wonen. De mensen gingen ervan uit dat het huis was vervloekt omdat de vorige eigenaar was overleden. Samen runden we in een van de kamertjes een kliniek. Soms kwamen er op een morgen meer dan honderd kinderen. Ook hielden we spreekuren op andere plaatsen in het gebied.”

Veel werk dat de verpleegkundigen doen, zou in Nederland door een dokter worden gedaan. „Maar die was daar niet. Dus we deden wat we konden. En als dat nodig was, brachten we de mensen naar een ziekenhuis in een ander gebied.”

Later komen er meer verpleegkundigen naar Nigeria, alsook een arts, een technicus, een administrateur en een godsdienstleraar. Er komen een Bijbelschool en een ziekenhuis.

Levend begraven
Na verloop van tijd verandert het werk dat de verpleegkundige in Nigeria doet. Steeds meer wordt zuster Sonneveld gegrepen door verhalen over kinderen van wie de moeder bij de bevalling overlijdt. „Het kind krijgt daar in wezen de schuld van en wordt soms samen met de moeder, levend dus, begraven. Het bijgeloof tierde daar welig. Het was voor mensen heel moeilijk dat los te laten. Maar het doden van de kindjes kwam ook uit praktische nood voort, want de mensen wisten niet hoe ze een baby zonder de moeder in leven moesten houden. Van poedermelk hadden ze nog nooit gehoord. De baby gewoon volwassen voedsel toestoppen was geen optie. Dat liep altijd verkeerd af.”

Dini Sonneveld wordt vrijgesteld om de wezenzorg op zich te nemen. Ze zet zich onder meer in voor een weeshuis: Bethesda Orphanage. Het huis heeft vanaf het begin als doel de kinderen weer naar hun eigen omgeving te laten teruggaan. „Dat doen we door iemand uit de familie te zoeken die voor het kindje wil zorgen. Meestal is dat een oudere zus, een tante of een oma. Deze verzorgers leren de Igedetaal lezen, krijgen iedere dag Bijbelles en zang en ze leren de baby’s te verzorgen. We helpen de kinderen in het tehuis met goede babyvoeding. Zodra ze met de pot kunnen mee-eten, trachten we ze in hun eigen omgeving terug te plaatsen. Nazorg is daarbij belangrijk. Daarom waren we ook heel blij met de komst van zuster Leuny Commelin, die de nazorg in de dorpen op zich nam.”

Het blijkt een goed systeem. Veel kinderen worden ermee geholpen. Toch lukt het niet voor ieder kind een verzorger uit de familiekring te vinden. Daardoor blijven sommigen langer in het weeshuis. Anderen, die niet in het weeshuis kunnen verblijven, neemt zuster Sonneveld zelf in haar huis op. „Op een gegeven moment had ik twaalf kinderen. Het is altijd goed gegaan. Met veel assistentie van Nigeriaanse hulpen die ik in huis had.”

Nu heeft zuster Felicia de leiding over een team Nigeriaanse medewerkers. Ze krijgt nog assistentie van een jonge Nederlandse maatschappelijk werkster, Jolanda van de Maas, die voor enkele jaren assisteert bij de veranderingen in het werk. „Het doel is de baby’s zo veel mogelijk en zo vroeg mogelijk, als ze zes weken tot enkele maanden oud zijn, terug te plaatsen in de familiekring en hen dan met veel nazorg te begeleiden. Anderen worden in een pleeggezin geplaatst.” De zorg voor de wezen wordt momenteel gesponsord door lokale Nigeriaanse kerken, de plaatselijke overheid en door Bijzondere Noden, de diaconale tak van de Gereformeerde Gemeenten.

Schrijnende verhalen
Sonneveld pakt haar fotoboeken erbij. Foto’s van donkergekleurde kindjes vullen de pagina’s. Ze noemt tientallen namen, met allemaal hun eigen verhaal. Het ene nog schrijnender dan het andere. „Deze jongen, vijf jaar, werd door een oom naar Bethesda gebracht. Hij was zo ondervoed dat niemand hem eigenlijk durfde aanraken. De jongen was door zijn ouders vervloekt omdat hij tijdens de bevalling in een stuitligging had gelegen. Toen ook zijn vader, zijn grootvader en andere mannen in de familie stierven, zag zijn moeder daarin een teken dat deze jongen gedood had moeten worden. Een christelijke oom verhoedde dat. Toch probeerde de familie de jongen op alle mogelijke manieren te laten sterven, bijvoorbeeld door hem geen eten meer te geven.”

Ten einde raad brengt zijn oom hem naar de kerk. Hij wordt doorverwezen naar het weeshuis. Daar past het kind vanwege zijn leeftijd eigenlijk niet meer. Daarom neemt Sonneveld de jongen in huis. Dat hij ook psychisch gewond is geraakt door zijn verleden, vindt ze niet meer dan logisch. „Het werd een jongen met veel buikklachten en later veel bravoure, die mijn goede raad vaak in de wind sloeg. Toen hij achttien was, liep hij weg. In de grote stad zou hij het wel uitzoeken. We hebben veel voor hem gebeden. Later is hij nog eens terug geweest. De Heere was hem op weg naar de stad verschenen. En zijn leven is totaal veranderd. Dat was Gods werk. Je mag alles aan Hem overlaten. Dat geeft vrede en rust.”

Die rust heeft ze haar hele leven ervaren. Ook toen er van 1967 tot 1970 in Nigeria een oorlog woedde, de Biafraoorlog. „Angst, moeilijkheden en vragen waren er natuurlijk wel. Maar de Heere bewaart en leidt.”

Hoe lang ze bij de zending betrokken zou blijven, was voor haar bij haar uitzending geen vraag. „Ik weet dat zendelingen nu vaak voor een relatief korte termijn worden uitgezonden. Ik heb nooit aan tijd gedacht. Ik wist alleen waar mijn taak op dat moment lag. In Engeland hoorde ik eens een blinde dominee spreken over Gods leiding in ons leven. Hij zei onder andere: „Als de Heere je op een weg heeft gebracht, ga rechtdoor en wijk niet af, tenzij de Heere je duidelijk maakt dat je af moet slaan.” Dat is me altijd bijgebleven en ik heb zelf duidelijk ervaren dat hij gelijk had. Zolang ik daar iets kan betekenen, hoop ik door te gaan. En zolang God mij daar de kracht voor geeft.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer