Enkele tientallen Amerikaanse evangelicale leiders hebben een verklaring gepubliceerd waarin ze zich verzetten tegen het misbruik van het geloof in de politiek. Daarbij richten zij zich op het goedkoop en gemakzuchtig gebruik van de begrippen ”christelijk” en ”evangelicaal” voor politieke doeleinden.
Verder stellen ze vast dat standpunten over slechts een beperkt aantal maatschappelijke thema’s aangeduid worden als typisch christelijk of uitgesproken evangelicaal. Te denken valt aan de opvatting dat abortus of het homohuwelijk moet worden afgewezen.
De opstellers van het manifest willen het begrip christelijk alleen gebruiken voor een breder politiek concept. Het gaat voor hen om meer dan verzet tegen abortus of het homohuwelijk.
De achtergrond van dit initiatief is een discussie binnen de evangelicale beweging tussen meer conservatieve en meer moderne opvattingen over het vraagstuk wat de inhoud is van een christelijk politiek program.
De oudere garde onder de evangelicale leiders richt zich vooral op een beperkt aantal onderwerpen, terwijl de jongeren niet alleen een christelijk standpunt inzake prolifethema’s, maar ook ten aanzien van onderwerpen zoals milieu, oorlog en vrede willen. Die discussie loopt al enige tijd en ook het manifest zal niet het laatste woord in het debat zijn.
Een belangrijke oorzaak voor deze tweedeling binnen de evangelicale wereld in de VS is dat de Amerikaanse geschiedenis geen christelijke denkers kent die een eigen staatsvisie hebben ontworpen.
Christelijke wetenschappers in de VS zeggen vaak het te betreuren dat in hun nationale traditie geen namen staan als Abraham Kuyper of Groen van Prinsterer. Waarbij het natuurlijk de vraag is of zulke christelijke denkers vervolgens in staat zouden zijn geweest om in het gigantische land een christelijke partij van de grond te tillen.
Daarnaast is van invloed dat de hoofdstroom van de evangelicale beweging bestaat uit baptisten die van oudsher veel minder politiek georiënteerd zijn dan bijvoorbeeld gereformeerden. De staat was een terrein waarop baptisten zich niet of nauwelijks bewogen. Dat dwong hen er ook niet toe om diep na te denken over staatsvragen.
De afbraak van christelijke waarden in de tweede helft van de twintigste eeuw, in het bijzonder op het terrein van dood en leven, heeft hen wakker geschud en politiek actief gemaakt. Vandaar hun, op zich terechte, inzet voor het prolifestandpunt. Voor Amerikaanse evangelicals is dat vaak ook hetgeen hun keus voor een presidentskandidaat bepaalt. De centrale vraag is dan: Is hij -waarschijnlijk voorlopig geen: zij- voor of tegen abortus?
Hoe belangrijk op zich dat thema ook is, het is wel heel smal om alleen daaraan een kandidaat te toetsen. In de maatschappij en in de politiek moet het om meer gaan. Calvijn leerde dat voor kerk, overheid en burger de vraag moet zijn: Hoe komt God aan zijn eer? Dat is dus ook een vraag die op politiek terrein gesteld moet worden. Vanuit dat perspectief bezien is het pleidooi dat de jongere evangelicalen in hun manifest hebben verwoord een stap in de goede richting.