
Joël Voordewind heeft soms vragen bij het Godsbestuur, maar die werken nooit verlammend
Vanaf zijn tienerjaren strijdt Joël Voordewind tegen leed en onrecht. Als vrijwilliger en betaald, in binnen- en buitenland, aan het front en in de Tweede Kamer. Nu staat hij weer met beide benen in de bagger, als directeur van Tot Heil des Volks.
Het is een gezellige boel in huize Voordewind, deze morgen. Zoon Manuël komt zijn dochtertje brengen. Die gaat vandaag bij opa en oma pannenkoeken eten. Arkbouwer Johan Huibers, huisvriend van de familie, heeft aangeboden problemen door een verzakte pui te verhelpen. Maar eerst is er koffie, samen aan de eettafel. Joël (59) tapt voor zijn bezoeker een kop cappuccino.
Zijn werkvertrek ligt heel wat treden hoger, in de nok van het huis in Amsterdam-Noord. „Mijn vrouw is in dit deel van de stad geboren. Ze woonde aan de straat Voordewind. Dat vond ik wel bijzonder.”
U kreeg ook bijzondere voornamen.
„Pas toen ik in mijn studententijd serieus de Bijbel ging bestuderen, werd ik me daarvan bewust. Ik ben de enige van de drie kinderen die Bijbelse namen meekreeg. Mijn vader was voorganger van de Zuidwijkkapel in Amsterdam en voorzitter van de pinkstergemeenten in Nederland. Als enige van het gezin ging ik als jong ventje ook met hem mee naar speciale avonddiensten.”
Wat trok u in de persoon van uw vader?
„Zijn gedrevenheid om het Evangelie te verkondigen, niet alleen aan de brave burgerij. We hadden soms daklozen over de vloer die tijdelijk onderdak kregen. Een van hen nam als dank mijn spaarpot mee. Zondagmiddag brachten we broodjes bij de hippies die in het Vondelpark sliepen. Sommigen kwamen daardoor naar de kerk, tot zorg van oudsten die zich afvroegen waar meneer Voordewind mee bezig was.”
In uw tienerjaren gingen uw ouders uit elkaar. Wat betekende dat?
„Dat wil je niet als kind. Door die scheiding viel ook het hele kerkelijk leven weg, want in de pinkstergemeenten kon mijn vader geen voorganger meer zijn. Uiteindelijk is hij legerpredikant geworden. Intussen waren we naar Vianen verhuisd. Daar ging ik in m’n eentje naar de hervormde kerk, een andere wereld. Harde banken, zingen bij een orgel, geen koffie vooraf en achteraf. Ik ging ook catechisatie volgen, voor mij een onbekend fenomeen. Echt opgevangen ben ik niet, maar ik heb er wel het nodige aan Bijbelkennis opgedaan en de jongerensoos op vrijdagavond was gezellig. Toen ik in Amsterdam ging studeren, kwam ik in de Rafaëlgemeente terecht, opgericht door mijn schoonouders en een medewerker van Jeugd met een Opdracht. Daar was ook onze huwelijksdienst.”
Schrok de scheiding van uw ouders u niet af om zelf te trouwen?
„Eerst wel. Ik besloot pas te trouwen als ik zeker wist dat ik de vrouw had gevonden die God voor mij had bestemd. Toen ik Deborah leerde kennen, viel alle schroom van me af. Ik was amper 23 toen we trouwden. Door Gods voorziening kregen we twee weken voor de bruiloft een uitgeleefd appartementje aangeboden.”
Wanneer werd het christelijk geloof voor u een persoonlijke zaak?
„Tijdens mijn studie aan de Vrije Universiteit ben ik ook de andere wereldreligies gaan bestuderen. Dat leidde tot een bekering die doet denken aan die van C.S. Lewis, vrij rationeel. Ik raakte overtuigd van de opstanding van Jezus en werd gegrepen door Zijn liefdevolle omzien naar anderen en Zijn strijd tegen onrecht. Hem wilde ik volgen. Later is de beleving erbij gekomen, dat wat ze in de reformatorische gezindte bevinding noemen. Het zakte van mijn hoofd naar mijn hart.”

De sterke betrokkenheid op de samenleving bleef?
„Ja, ik wilde ontdekken wat God aan het doen is in de wereld. Dat bracht me bij hoogleraar Glen Martin, verbonden aan de Wesleyan University in de Amerikaanse staat Indiana. Die nodigde me tijdens de studie politicologie uit om bij hem een halfjaar Biblical Christian Worldview te studeren. Daardoor maakte ik kennis met onder anderen Abraham Kuyper, John Stott, Charles Colson en Francis Schaeffer, de man door wie ik het sterkst ben gevormd. Tot die tijd was ik bezig met de Oost-West- en Noord-Zuidverhoudingen in de wereld. Schaeffer leerde me door de ogen van de Bijbel naar de geschiedenis en de krachten en machten in de wereld te kijken.”
Uw achternaam lijkt een samenvatting van de maatschappelijke carrière die erop volgde.
„Het woord carrière zal ik niet snel gebruiken. Ik voelde me steeds geleid naar een volgende baan. Bij mijn afstuderen lag het werk niet voor het oprapen. Op een gegeven moment heb ik vijf dagen lang gebeden en gevast. Op de vijfde dag werd ik vanuit Den Haag gebeld door een medewerker van de Partij van de Arbeid. Daar wisten ze dat ik me aangesproken voelde door de figuur van Jan Pronk, vanwege diens inzet voor gerechtigheid en internationale samenwerking. Ik beschouwde het als een antwoord van God. Van 1991 tot 1994 ben ik beleidsmedewerker bij de Tweede Kamerfractie geweest. Ik mocht me bezighouden met stukken over internationaal beleid en werkte onder meer voor Rob van Gijzel en Maarten van Traa. Jan Pronk, destijds minister van Ontwikkelingssamenwerking, gaf in de Tweede Kamer complete colleges. Tot frustratie van de Kamerleden, maar ik zat met gespitste oren te luisteren naar zijn fascinerende analyses over de wereld.”
Durfde u in de fractie voor uw christelijke levensovertuiging uit te komen?
„Toen in 1999 de fusie van RPF en GPV aanstaande was en ik bij fractievoorzitter Leen van Dijke van de RPF solliciteerde, heeft hij Rob van Gijzel gebeld om te vragen of hij iets van die sollicitatie begreep. „Helemaal”, zei Rob, „want hij gaat elke zondag naar de kerk en is enthousiast over wat hij daar hoort.” Dat duwtje had Leen nodig, want ik was natuurlijk een bijzondere vogel bij de RPF. Naarmate mijn geloof sterker werd, nam het enthousiasme voor het werken bij de Partij van de Arbeid af. Ik kreeg steeds meer moeite met de standpunten over abortus, euthanasie, het huwelijk, Europa en Israël. Daarom ben ik er in 1994 vertrokken.”
In 1991 werkte u een aantal maanden voor Tearfund in Irak. Hoe kwam u daar terecht?
„Aan het einde van de Eerste Golfoorlog vluchtten Koerden vanuit Noord-Irak naar het grensgebied met Turkije. Daar zaten ze in tentjes op besneeuwde bergtoppen. Op onze huwelijksreis waren we in vluchtelingenkampen op de grens van Thailand en Cambodja geweest, waar mijn zwager Ruben en schoonzus Vera toen werkten. Die ervaring speelde een grote rol in ons besluit om nu zelf hulp te gaan verlenen. We belden naar Tearfund en zaten met twee weken in Irak. Deborah, die net was begonnen met de studie politicologie, is van origine verpleegkundige. Haar konden ze goed gebruiken, mij kregen ze op de koop toe. Ik ging logistiek werk doen. Zo kwam ik de Verenigde Naties voor het eerst in het veld tegen in plaats van op papier. Dan merk je hoe log zo’n organisatie is. Toen de VN-medewerkers arriveerden, hadden de hulporganisaties het belangrijkste werk al verricht.”
Hoe ervoer u het werken in oorlogsgebied?
„Het was goed om iets te kunnen doen voor de vluchtelingen, maar we beleefden benarde situaties. Zo werden we een keer gegijzeld, maakten we van nabij een explosie mee en zijn we beschoten. Een mortiergranaat waarmee kinderen speelden, kwam tot ontploffing. We hielpen mee met het verzamelen van hun lichaamsdelen. Dramatisch! In Noord-Irak werkten we nog onder de bescherming van de geallieerden. Later trokken we naar de Iraanse grens. Daar hadden we totaal geen bescherming meer, al ervoeren we wel Gods zorg. Ik heb aan die maanden geen trauma overgehouden. De ervaring hielp me wel van mijn naïviteit af. Daarna reisde ik nog geregeld naar oorlogs- en rampgebieden, maar ik dacht vooraf beter na over mijn veiligheid. In de zomer van 1993 werkten we twee maanden onder straatkinderen in Brazilië. Ook dat was aangrijpend, maar niet zo gevaarlijk als in Irak.”

Wat bracht u bij hulporganisatie Dorcas?
„Mijn zwager Ruben vroeg in 1993 of ik mee wilde met een hulptransport van Dorcas naar Roemenië. Zo leerde ik Dirk Jan Groot kennen, oprichter en directeur van Dorcas. Die zei: „Jij hebt verstand van politiek, kun je geen geld voor ons binnenhalen?” Ik legde hem uit dat ik in het parlement werkte, niet op het ministerie, maar hij had blijkbaar een groot vertrouwen in me. Toen ik beleidsdocumenten vroeg, zoals een meerjarenbeleidsplan en jaarverslagen, antwoordde Dirk Jan: „Die hebben we niet, Joël. We laten ons leiden door Gods Geest en bidden voor ons werk. Die stukken moet je ze zelf maar schrijven. Onze visie is Mattheüs 25.”
Zes maanden lang ging ik een dag per week naar Andijk, om de organisatie te leren kennen. Samen met Dirks dochter Natasja heb ik de stukken geschreven en de eerste subsidie aangevraagd. Wonder boven wonder met gunstig resultaat. In 1994 kon ik de politiek assistent van Ad Melkert worden, op het ministerie van Financiën, maar intussen had ik in de gaten dat ik toch niet bij de PvdA paste. Toen Dorcas me vroeg daar fulltime te komen werken, heb ik dat gedaan. Zo leerde ik Johan Huibers kennen. Die ging voor ons huizen herbouwen in Bosnië en Kosovo, met geld uit Brussel en Den Haag. In Bosnië vertelde hij me over zijn droom om de ark na te bouwen.”
Hoe was het werken naast Dirk Jan Groot?
„Ik had en heb veel respect voor hem. Als voorman in de bouw zette hij een organisatie voor steun aan vervolgde christenen en later ook een hulporganisatie op. Wanneer er een vrachtwagen geladen moest worden, hielp iedereen mee. Die stijl sprak me aan. Bij sollicitatiegesprekken was vaak een van Dirks eerste vragen: „Houd jij van Jezus?” In zijn opvattingen was hij zeer uitgesproken. Toch kan ik me niet herinneren dat wij ooit spanningen hebben gehad, terwijl we totaal verschillende personen zijn. Ik respecteerde zijn kwaliteiten en hij de mijne. De subsidiecontracten waarmee ik uit Den Haag en Brussel naar Andijk kwam, ondertekende hij zonder ze uitgebreid te lezen. Soms zei ik: „Jij bent wel eindverantwoordelijk, Dirk.” Dat wuifde hij weg. Als ik ze goed had gelezen, zette hij zijn handtekening. Samen met het team hebben we een professionaliseringsslag kunnen maken.”
Waardoor ontstond uw betrokkenheid op mensen die te kampen hebben met tegenwind?
„Die kreeg ik mee van mijn vader, door zijn lokale hulpprojecten in Amsterdam in samenwerking met Tot Heil des Volks. Bij Dorcas kreeg ik zicht op de praktijk van de internationale hulpverlening en leerde ik dat er veel politiek bij komt kijken. Meer dan eens met schadelijke gevolgen. Toen we een project in Zambia deden, dumpte de Europese Unie daar voedsel waardoor de lokale markt voor de boeren werd verpest. Vandaar dat ik na vijf jaar terugkeerde naar de politiek, in de hoop daar iets te kunnen veranderen. Ik werkte mee aan de vorming van de ChristenUnie, in 2000. Mijn hele zijn en politieke overtuiging kon ik in die partij kwijt. Vooral het met collega’s de Bijbel lezen, zingen en bidden was een bijzondere ervaring. We zochten Gods leiding voor de politieke keuzes die we dagelijks moesten maken.”
Was er in uw politieke denken sprake van een ontwikkeling?
„Op sommige punten wel. In 2017 was ik op Lampedusa en zag ik hoe vluchtelingen en migranten bij duizenden binnenstroomden. Een ongecontroleerde stroom, waar we geen grip op hadden. Dat opende mijn ogen voor de noodzaak van selectie aan de poorten van Europa. Het was zoeken naar de goede balans tussen barmhartigheid en gastvrijheid enerzijds en dat wat onze samenleving kan dragen, inclusief een humane opvang. Mijn meeste recessen besteedde ik aan werkbezoeken. Ik wilde de situatie ter plekke zien, ook als het ging om geloofsvervolging. Bij de behandeling in de Tweede Kamer van een nieuwe missie in Afghanistan stelden wij als voorwaarde dat eerst Mussa en Assadullah moesten worden vrijgelaten. Ze waren ter dood veroordeeld vanwege hun bekering tot het christendom. Rutte bleek bereid om Karzai, de toenmalige president, op te bellen. Ze zijn inderdaad vrijgekomen. Met Saif-ul-Malook, de advocaat die de christin Asia Bibi uit de dodencel wist te krijgen, heb ik nog altijd contact. Die heeft bij ons kerstfeest gevierd toen we hem in Nederland een vrijplaats konden bieden, nadat hij moest vluchten.”

Was het blijvende onrecht voor u nooit deprimerend?
„Nee, ik heb altijd beseft dat er armoede en onrecht zullen zijn tot de Heer terugkomt. Dat ontslaat ons niet van de plicht tot omzien naar de kwetsbare naaste, individueel en als land. Ieder mens die je bij kunt staan, is er een. Natuurlijk heb ook ik soms mijn vragen, vooral wanneer kinderen seksueel worden uitgebuit of omkomen in oorlogen. Waar is God in deze situatie? Maar zulke vragen werken bij mij niet verlammend. Ik ben ervan overtuigd dat God de macht heeft om in te grijpen. De vraag waarom Hij het vaak niet doet, zullen we ooit aan onze hemelse Vader kunnen stellen. Dan zien we de dingen waarschijnlijk in een ander perspectief. Hij is Heer, ik ben een nietige sterveling.”
Hoe kijkt u nu terug op uw Haagse jaren?
„Het is een arena waar je strijd voert voor het verwezenlijken van in ons geval christelijk-sociale idealen en Bijbelse waarden. Dat was soms pittig, want ik ben niet van het conflict en gespeelde boosheid. Bij onderhandelingen met coalitiepartijen was er regelmatig sprake van stemverheffing, krachttermen en soms slaande deuren. Ik ben blij dat ik die spanningen achter me heb gelaten. Vaak was je bezig met de vraag hoe je uit impasses kon komen. Meer dan eens ging ik even naar het toilet om me af te zonderen en God om wijsheid te vragen. Dat gaf soms verrassende inzichten. Ik heb me altijd door Hem gedragen geweten.”
Het intermezzo als wethouder in Alkmaar duurde maar kort.
„Ja, in de landelijke politiek heb ik aardig wat meegemaakt, maar de grilligheid in Alkmaar overviel me toch. Als de ene avond een compromis was gesloten, liet iemand de volgende dag weten er toch van af te zien. Een raadslid wilde wel wat voor asielzoekers doen, maar alleen in ruil voor tien lindebomen in de winkelstraat. Het valt niet mee om zo beleid te maken. Eén coalitiepartij draaide alle kanten op, tot het college klapte. Bizar, maar wel bijzonder om mee te maken. Ik had mooie portefeuilles, waaronder de zorg voor kwetsbaren en asielzoekers. Vanuit die positie zat ik aan tafel met zorgaanbieders. Drie maanden later was ik zelf in Amsterdam werkzaam voor een hulporganisatie en zorgaanbieder: Tot Heil des Volks.”
Hoe bevalt het daar?
„Heel goed. Ik kende de organisatie al. Ook de mensen die Tot Heil des Volks bijstaat, waren me bekend. Als wethouder ging ik soms met een oud kloffie aan in een inloophuis zitten. Dan hoor je de echte verhalen en ontdek je de knelpunten. Je kunt niet met elke situatie rekening houden, maar er vallen in Nederland wel érg veel mensen tussen wal en schip door de ontsporing van beleid. Denk aan de toeslagenaffaire.

Het mooie van het Heil vind ik de combinatie van missionair werk en hulpverlening. Bijbel en brood, zoals oprichter ds. Jan de Liefde zei. Aan een wand in onze werkkamer hangt een grote foto van hem. Ik moest wel even wennen aan mijn nieuwe rol. In de politiek is het vooral samenwerken en tot overeenstemming of een aanvaardbaar compromis zien te komen. Soms onderhandelde je weken over een passage van drie zinnen.
Ook bij het Heil is samenwerking belangrijk, maar tegelijk verwachten onze medewerkers dat ik knopen doorhak. Momenteel vangen we in onze panden 150 dak- en thuislozen op, samen met het Leger des Heils en de gemeente Amsterdam, en 50 minderjarige Syrische vluchtelingen. In de inloophuizen maken we de omslag van hulp verlenen aan naar het samen doen met daklozen. Daarnaast geven we verslaafden en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een hernieuwde kans in onze sociale ondernemingen en een time-outvoorziening in Hummelo. Ook bieden we nog altijd hulp aan vrouwen in de prostitutie en aan kwetsbare kinderen. Ooit richtte Jan de Liefde voor deze kinderen de bewaarscholen op. In zijn traditie proberen we ook het profetisch geluid weer een plek te geven.”
Hoe beleeft u deze tijd in profetisch licht?
„Als heel bijzonder. Onder jongeren zie ik een enorme honger naar zingeving en belangstelling voor het christelijk geloof. Met name in Azië en het Midden-Oosten, maar ook in Nederland. Tegen elke menselijke berekening in keert het Joodse volk sinds 1948 vanuit alle windstreken terug naar het Beloofde Land, zoals voorspeld door de profeten. Er is een versnelling in de verspreiding van het Evangelie over de hele wereld, door de digitale snelweg. Ook de huidige mondiale spanningen probeer ik te duiden vanuit de Bijbel. Daarbij gaat het wat mij betreft niet over eindtijdscenario’s, maar over het begrijpen van wat God aan het doen is. Of ik de wederkomst van Jezus meemaak, weet ik niet. Ik zou het wel fantastisch vinden.”
Wat drijft iemand in zijn of haar leven? Hoe is hij of zij gevormd? In deze rubriek een persoonlijk interview met een meer of minder bekend persoon uit de breedte van de samenleving. Deze aflevering: Joël Voordewind. Over twee weken: Harry Talen.