Mens & samenlevingHet Gesprek

Krijn de Jong voelt zich aangetrokken tot het gebutste en gebrokene

Geld en goed hebben op Krijn de Jong geen vat. Hij weet zich aangetrokken tot het gebutste en gebrokene, net als zijn Meester. Voor Hem begeert hij te leven, tot heil des volks. Zo mogelijk tot de laatste snik.

29 March 2024 15:38Gewijzigd op 29 March 2024 16:39
Krijn de Jong. beeld Carel Schutte
Krijn de Jong. beeld Carel Schutte

Een bel heeft de woning in het centrum van Urk niet. „Die hebben we nooit gehad”, zegt Krijn de Jong (78). „Er is al zo veel lawaai op de wereld.” Bezoek van elders klopt op het raam. Urker volk stapt zo naar binnen. Halverwege het gesprek staat broer Boudewijn ineens in de kamer. Krijn zet theewater op en draagt hem daarna over aan echtgenote Trijntje. Die levert zo nu en dan spontaan een bijdrage aan het gesprek.

Drie jaar geleden werd het karakteristieke huisje gerenoveerd. Aan het meubilair veranderde door de jaren heen vrijwel niets. „Materiële en financiële dingen interesseren me niet. Alles op dat gebied laat ik aan Trijntje over. Vraag me niet wat onze inkomsten zijn. Ik weet wel dat God altijd voor ons heeft gezorgd.”

Komt de ongevoeligheid voor geld en goed voort uit karakter of uit geloof?

„Ik houd het op het laatste. Het gaat om prioriteiten. Dan staat het materiële gewoon lager op de lijst, bij Trijntje trouwens ook. We verschillen op veel punten, maar ons gezamenlijke doel is God dienen. Zomaar op vakantie gaan, ligt ons niet. Als we naar het buitenland gaan, is dat voor het bezoeken van kinderen. Of voor een missie. Ik reis wel graag, om andere mensen te ontmoeten en vreemde culturen te leren kennen.”

Inclusief die van Urk.

„Ik ben geen Urker, dat word je ook niet, maar de mensen hier hebben me wel geaccepteerd. Ik heb veel van de Urker mentaliteit. Het geloof. Het sentiment. En het improviseren. In één middag kan hier iets op poten worden gezet. Dat ligt me. Ik ben niet sterk in organiseren, dus dan moet je het hebben van improviseren.”

Wat bedoelt u met het gedeelde sentiment?

„Het gevoel is hier sterker ontwikkeld dan de ratio. Dat geeft respect voor het mysterie, de grootheid van God. De wijze van zingen is er een uitdrukking van. De sound van de Urkers herken je meteen. In het zingen drukken ze hun gevoelens uit. Het hangt nauw samen met hun belijden.”

U bent zelf ook een zanger?

„Ik zing graag, maar ben er geen ster in. Op een koor ben ik nooit gegaan, omdat ik me niet wil binden. Als iemand hulp nodig heeft, moet je er gewoon zijn en niet hier een uitvoering of daar een opvoering hebben. Ik wil enkel verbonden zijn aan mijn missie.”

En die is?

„Evangelisatie, hulpverlening en het profetisch geluid; de missie van Tot Heil des Volks. Daarom voelde ik me daar zo thuis. Als je helpt, moet je de hele mens in het oog houden, ook zijn ziel. En als je evangeliseert, help je tegelijk. Dat doe je in de tijd en cultuur waarin je leeft. Daar moet je duiding aan geven, waarbij je durft in te gaan tegen de tijdgeest. Ik schrijf veel en lees veel. Net nog iets van de Deense predikant en verzetsheld Kaj Munk, een van mijn voorbeelden. Die zei tijdens de Tweede Wereldoorlog: „De kerk moet nu geen geloof, hoop en liefde preken, maar moed.” Daar ontbreekt het te vaak aan.”

Van wie erfde u de betrokkenheid op anderen?

„Van mijn moeder. Ze was ontzettend gastvrij en gericht op het zwakke. Met het weinige wat ze bezat –we hadden het niet breed– deed ze wat ze kon. Van een dubbeltje wist ze een kwartje te maken. Gek, van dat talent heb ik dus weer niks geërfd. In haar doen en laten was ze behoorlijk dominerend. Mijn vader was veel zachter, zij leidde de club. In ruim zeven jaar kreeg ze zes jongens, van wie vier tijdens de oorlog. Onvoorstelbaar. Mijn vader zei altijd: „Heb respect voor je moeder.” Terecht.”

Wat heeft een leven van dienen u gebracht?

Peinzend: „Een leven van dienen… Je probeert het, maar arglistig is het hart. In hoeverre zoek je daarin jezelf? Daar heb ik veel over nagedacht. Op een gegeven moment stopte ik ermee. Ik kom er niet uit. Je moet gewoon doen wat God van je vraagt; punt uit! Anders loop je vast. Zelfreflectie is goed, maar het eindeloos graven in jezelf geeft geen duidelijkheid en zeker geen uitkomst. In mijn gebed vraag ik God wat Hij van me verlangt. Dat hangt samen met je gaven. Daarmee moet je aan de slag, zonder te zeuren.”

20203068.JPG
beeld Carel Schutte

In reformatorische kerken hoor je niet zo veel over deze kant van het geloof.

„Nee, dat zou beter kunnen. Ik ben erg voor belijden –je moet weten wat je gelooft– maar je gelooft niet om te geloven. God heeft ons in deze wereld geplaatst om Hem te dienen en te eren. Dat doe je met je hart, je mond, je denken en je handen. De tweedeling tussen het geestelijke en het gewone leven slaat nergens op. Een levend geloof wil God liefhebben boven alles, dat is het eerste en grote gebod. En het tweede, daaraan gelijk: de naaste liefhebben als jezelf. Die twee zitten helemaal aan elkaar vast.”

Wanneer kwam u tot persoonlijk geloof?

„Toen ik een jaar of vijftien was. In de traditionele kerken bestaat een soort angst om de Bijbelse boodschap heel persoonlijk en praktisch te maken. Als je het globaal houdt, kan ieder er op zijn eigen manier invulling aan geven. Op een gegeven moment kwam ik in contact met de beweging van de Navigators en ging ik hun Bijbelstudies gebruiken. Daarin werden heel persoonlijke vragen gesteld. Die plaatsten me voor een keus. Waar sta ik nu en wat wil ik? In die tijd kwam er het verlangen en het besluit om voor God te leven; Hem te dienen.”

Hoe belandde u bij Tot Heil des Volks?

„Met anderen had ik een jeugdconferentie van de ICCC, de International Council of Christian Churches, georganiseerd. Daar kwamen enkele mensen van het Heil spreken. Hun verhaal sprak me geweldig aan. Op die conferentie waren ook een paar jongeren uit Urk. Daar was net een koffiebar ontstaan, waar ook Trijntje actief was. Zo heb ik haar leren kennen. Ik abonneerde me op De Oogst, het blad van het Heil, en las daarin dat de voormalige scholen van de vereniging werden omgebouwd tot jeugdhotels. Met een hele groep Urkers ging ik naar Amsterdam om te schilderen en te timmeren. Toen ik daar bezig was, wist ik: dit is het.

In die tijd was er een landelijke opleving gaande. Op de dag dat het eerste hostel van Tot Heil des Volks werd geopend, viel ook de eerste editie van het Reformatorisch Dagblad bij mensen in de bus. De Evangelische Omroep ontstond, Woord en Daad, ZOA… Er was geloofsmoed. Trijntje en ik traden in 1972 tegelijk in dienst van het Heil. Zij als gastvrouw en evangeliste in jeugdhotel The Shelter, ik als assistent-manager. Drie jaar later zijn we getrouwd. We betrokken een paar kamers boven het opvangcentrum van het Heil, waar we inmiddels werkten. In 1983 verhuisden we naar deze woning op Urk, het geboortehuis van Trijntje.”

Gaf de confrontatie met Amsterdam een cultuurschok?

„Niet echt. Ook de ICCC had zijn hoofdkantoor in Amsterdam, daar kwam ik regelmatig. Tussendoor ook wel. Het was de tijd van de provo’s, die fascineerden me. Hun levenswijze was een uitdrukking van de tijdgeest. Er gebeurde wat, op allerlei gebied. Ik las erover en wilde er zelf wat van zien.”

„Hij voelt zich nog steeds een soort hippie”, roept Trijntje vanuit de keuken. „Kijk maar naar zijn haar.”

Heeft Trijntje gelijk?

„Ik denk het wel. Een rapport van het Heil gaf ik de titel ”Alternatief onder de alternatieven”. We deden mee door onze gemeenschapszin en een sober leven, maar waren tegelijk een vreemde eend in de bijt, door ons spreken over God. We waren alternatief met de Bijbel.”

Wat deed het rauwe van de stad met u?

„Met mijn jeugdige elan wilde ik situaties zo snel mogelijk verbeteren. Op kleine schaal iets doen. In verbetering van de wereld heb ik nooit geloofd, die ligt in het boze. Bovendien sleep je jezelf mee. Het is verleidelijk om te denken: zij veroorzaken de rotzooi en wij proberen er wat goeds van te maken, maar zo is het niet. Zo is het niet… Je bent deel van alle ellende. Het is een hele klus om dat te erkennen.

Verschillende collega-hulpverleners heb ik zien verdwijnen. Ze gingen anders leven en lieten het geloof schieten. Met God leven gaat niet vanzelf, hè? Dat kan me beangstigen. Bij het ouder worden nemen niet alleen je lichaams- en denkkracht af, maar ook je geestelijke spankracht. Salomo vind ik een rampvoorbeeld. Soms denk ik: houd ík het vol tot het eind? Er staat niet voor niets: „Wie volharden zal tot het einde…”

Ook dan helpt het om elke dag gewoon te doen wat God van je vraagt, zoals verwoord door Jakobus: de zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en de Vader is wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking en jezelf onbesmet bewaren van de wereld. Het tweede vind ik moeilijker dan het eerste. Helpen lukt wel als je er een beetje feeling voor hebt, maar onbesmet blijven is echt ingewikkeld. Je bent ontvánkelijk voor die besmetting.”

Daar had u in de binnenstad van Amsterdam meer last van dan in Urk?

„Dat kan ik niet zeggen. Alles wat daar plaatsvindt, gebeurt ook hier. En in zekere zin in mezelf. Cruciaal is een liefdesrelatie met God. Anders red je het niet.”

Deed alle misère die op uw pad kwam u nooit twijfelen aan het Godsbestuur?

„Nee, heel wonderlijk, daar heb ik nooit last van gehad. Niet dat ik het begrijp. God is God en Zijn wegen zijn niet onze wegen. Van Zijn bestuur begrijp ik zo goed als niks, maar op een of andere manier heeft alles zin, ook dat wat wij kwaad noemen. Aan verdriet ontkomt niemand. Op een gegeven moment verlies je je ouders…”

Geëmotioneerd: „We hebben ook een kind verloren; onze oudste zoon, Bert, door een ernstig ongeluk in Israël. Dat is van een andere orde. Zaterdag zijn we samen nog bij zijn graf geweest. Zijn leven was omgeven door moeite en verdriet, maar het is goed geëindigd…

De dood blijft een aangrijpend mysterie. Toen de kinderen klein waren en een opa overleed, probeerde ik het sterven uit te leggen met een heel vertoog. Waarop er een vroeg: „Kan het nou niet anders?” Dat is een goede vraag, die ons allemaal bij tijden bezighoudt. Maar ik heb me nooit afgevraagd waarom het verlies van een zoon mij moest overkomen. Er zijn mensen die nog veel verschrikkelijker dingen meemaken.”

Is er een Bijbelfiguur in wie u zich herkent?

„Johannes de Doper spreekt me erg aan. De wegbereider voor Jezus en de man die Hem aanwijst: „Zie, het Lam Gods.” Dezelfde man vraagt, als hij gevangenzit: „Bent U degene Die komen zou…” Niet dat ik dit nou denk, maar ik kan het wel begrijpen. Hij zit vast en Jezus doet niets. Onbegrijpelijk.”

Wat raakte u vooral in uw Amsterdamse jaren?

„Verslaving aan drank en drugs. Daarin zie je het destructieve in de mens, die vrijheid zoekt en juist daardoor gebonden raakt. Verslaving is altijd een vlucht: uit ellende, of uit een luxe leven. Dat is ook geen lolletje. Vanbinnen blijft er altijd iets knagen. Elk mens is op zoek naar vervulling en de duivel heeft wel een paar oplossingen, waaronder genotsmiddelen. Ik heb gelukkig ook gezien dat die band te verbreken is. Dat geeft hoop, al zag ik andere mensen aan hun verslaving sterven. Vaak door een overdosis. Heel aangrijpend.

Ik vergeet nooit het bezoek dat ik bracht aan een verslaafde vrouw in het ziekenhuis, een prostituee. Onderweg tobde ik: welke woorden van eeuwig leven kan ik haar nog meegeven? Ik had de behoefte om haar hand te pakken, maar deed het niet, want ze interpreteerde alles meteen seksueel. De woorden stokten in mijn keel. Je kunt wel Bijbelse formules uitspreken, maar je wilt contact. Dezelfde dag is ze overleden. Haar pooier en ik stonden als enigen bij haar graf, met de jongens die haar begroeven. Ze wilden de kist zo snel mogelijk laten zakken en terug naar huis. „Ho, rustig aan even”, zei ik. Ik heb het Onze Vader gebeden en de geloofsbelijdenis opgezegd. Dat is het minste wat je kunt doen.”

Viel u na het afscheid van het Heil in een gat?

„Nee, ik ging gewoon door met hetzelfde werk, via andere kanalen. Dat hielp me in het verwerken van het vertrek bij het Heil. In Amsterdam had ik al contact met asielzoekers. Daar ging ik hier mee verder. Zo moeilijk is dat niet. Je moet moeite doen om ze te ontlopen. In Luttelgeest is een asielzoekerscentrum.”

20203070.JPG
beeld Carel Schutte

Hoe kijkt u aan tegen het Nederlandse vluchtelingenbeleid?

„De wereld is op drift en de mensen komen, of je wilt of niet. Moet je ze neerschieten? Dat we een deel van de problematiek naar ons toe geschoven krijgen, lijkt me niet meer dan billijk. Heel slecht vind ik dat ze niet mogen werken. Je zult in de kracht van je leven vijf jaar niets mogen doen. Dat is toch een ramp.

Er wordt veel geschreeuwd over alles wat anders moet, maar een werkbare oplossing heb ik nog niet voorbij zien komen. Die heb ik zelf ook niet. Je bidt om leiders met wijsheid. Het zal sowieso in gezamenlijkheid moeten gebeuren, ongeacht hoe je over de Europese Unie denkt.

Christenen hebben de roeping om in hun eigen omgeving te doen wat hun hand vindt om te doen. Ik heb hartverscheurende verhalen gehoord. Er zitten ook lastige kanten aan dit werk, zeker als je langer met mensen optrekt. Sinds de zondeval wordt alles begeleid door doorns en distels. Je doet soms teleurstellingen op, maar nietsdoen is geen optie. Er staat nergens in de Bijbel dat je alleen leuke mensen moet helpen. Daar zijn er trouwens niet zo heel veel van.”

Jullie hebben ook thuis mensen opgevangen.

„Nou, niet zo veel. Iemand die tijdelijk dakloos was, voor anderhalf jaar, en een Iraanse vluchteling, ook voor anderhalf jaar. Héél leerzaam. Wij hebben van onze woningen bastions gemaakt, maar het moet een open huis zijn, waar ieder welkom is en waar je samen eet. Door en door Bijbels: de maaltijd vieren. Nederlanders gaan koken als het bezoek is vertrokken. Onbegrijpelijk toch? Het opgeven van je privacy vraagt wel wat, al heb ik daar niet veel moeite mee gehad. Bij mij is het: hoe meer zielen, hoe meer vreugd.”

U bent ook druk met zending en vervolgde christenen.

„Ja, via Stichting Back to Jerusalem. Die ondersteunt Chinese zendelingen. Een dochter van ons heeft als zendelinge in Azië gewerkt, zo zijn we erbij betrokken geraakt. Ik doe dit ook voor mezelf, om van deze mensen te leren. Hoe houden ze het vol om onder zulke moeilijke omstandigheden Christus te blijven belijden, soms zelfs met vreugde? Dat is een spiegel waardoor het schaamrood op je kaken komt. Ook hier zal het niet blijven zoals het nu is. Laten we leren van vervolgde christenen.”

En dan is er uw passie voor Israël.

„Die kreeg ik van thuis mee. Mijn ouders waren heel erg betrokken op het Joodse volk. M’n vader, een man van weinig woorden, zei altijd: „Israël blijft Gods oogappel.” Zo is het. Vandaar dat dit volk altijd vervolgd wordt, uitgeroeid moet worden, om Gods plan te verijdelen. Vandaar die verschrikkelijke pogroms, 7 oktober de laatste, op Israëls eigen grondgebied.”

U ziet ook de beelden van Gaza. Geeft dat innerlijk verwarring?

„Ik moet eerlijk zijn: het kost me moeite om met die mensen mee te leven, zoals het me ook moeite kost om met de Russen mee te leven. Dat is niet terecht. Mensen zijn mensen en leed is leed. Geweld is besmettelijk; in oorlogstijd komen alle duivels de hel uit. Maar het valt niet mee om met alle partijen mee te leven. We hebben onze beperkingen en dan ligt mijn hart toch bij Israël. Gods oogappel, zoals mijn vader zei.”

Kerkmuren zeggen u volgens mij weinig.

„Ik ben een poosje echt christelijk gereformeerd geweest, toen kende ik ons jaarboekje bijna uit mijn hoofd, maar dat heeft niet lang standgehouden. Van huis uit waren we Gereformeerde Bonders, mijn vader voelde zich aangetrokken tot het schuurtjesvolk. Ik raakte door mijn werk voor de ICCC geboeid door het wereldwijde van de kerk. Bij een bezoek aan een conferentie in Genève bezocht ik voor het eerst een oosters-orthodoxe kerk. Dan beland je in een heel ander klimaat, behoorlijk star, maar het is wel een belangrijk deel van de christelijke kerk. Gesticht door de apostelen. Dat is andere koek dan ontstaan in 1834 of 1892. Geloven doen we met de kerk van alle eeuwen en alle plaatsen.”

Hoe lang gaat u nog door met al uw werk?

„Zo lang ik kan. Roepingsbesef verdwijnt niet. Het liefst zou ik meer doen, maar ik merk dat ik ouder word. Met de kracht die ik nog heb, hoop ik door te kunnen gaan tot mijn sterven.”

Hoe hoopt u daarna herinnerd te worden?

„Tja… Je leest soms dat mensen zeggen: „Terugkijkend op mijn leven zou ik alles weer net zo doen, als ik het kon overdoen.” Van die afdeling ben ik niet. Ik zou alles anders willen doen. Liefdevoller, zorgvuldiger. Maar ik kán niets overdoen… Ik denk weleens na over mijn rouwadvertentie. Wat moet erboven? Ik denk dat het een zin wordt uit een gezang van ds. Jan de Liefde. „Uw liefd’ en trouw omringen, mijn wankelende schreên.””

Met een snik: „Ja, dat waren het: wankelende schreên.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer