Durf als betrokken gemeente zendelingen uit te zenden
Het RD-onderzoek naar zendingswerk in Malawi leverde wijze lessen op voor een gezond bestuursklimaat. In de kramp schieten is echter onnodig. Zendingswerk vraagt om gelovige, moedige, betrokken leiders. Achter iemand gaan staan en zelfs risico nemen zijn onmisbaar.
Zending kent ruwweg twee benaderingen. Enerzijds hebben we kerkelijke of interkerkelijke organisaties, deskundig opgezet met gespecialiseerde medewerkers op kantoor en een bestuur in een toezichthoudende en begeleidende rol. De professionele benadering. Anderzijds kennen we de kleine stichtingen, opgezet rond een persoon of een arbeidsterrein, eigenlijk een thuisfrontcommissie, die ook de financiën beheert. De persoonlijke benadering. Deze tweede groep zit nu even in het verdachtenbankje. Is er genoeg kritische distantie, laten we ons niet in de luren leggen door iemands roepingsverhaal en zijn we professioneel genoeg om in te grijpen bij alarmsignalen?
Drie beekjes
Terwijl ik volledig instem met de lessen die getrokken zijn, wil ik ook een pleidooi voeren om bepaalde elementen van de persoonlijke benadering te behouden en te versterken. Misschien zijn de professionele en de persoonlijke benadering wel te ver uit elkaar gegroeid. In een gezonde uitzending vloeien drie beekjes samen, vanuit de bron van de zendende God: de opdracht die ons is meegegeven en die vraagt om concrete invulling; de gemeente die gelooft dat de uitvoering van die opdracht haar taak is; de persoon die geleid en toebereid is om de opdracht metterdaad te aanvaarden.
De opdracht is groots en gewichtig. Ze is samen te vatten als: maak mensen tot discipelen. Dat noopt zendende instanties tot gedegen structuren, het ontwikkelen van beleid en uitgebalanceerde programma’s. Daartegenover is degene die gaat maar klein en kwetsbaar. Dit geldt zowel in de relatie met het thuisfront als in de relatie met het werkveld. Ga er maar aan staan in je familie en omgeving: „Ik ben ervan overtuigd dat God van mij vraagt te gaan…” Kun je het waarmaken? Zijn de offers het uiteindelijk wel waard? Waarom zou jij dat moeten doen? Hoe pak je je leven op als je terugkomt? Ook op het werkveld ben je kwetsbaar.
Betrokken gemeente
Mijn vrouw en ik zijn nu een paar maanden in Kotido in Noordoost-Uganda. We zijn uitgezonden met ervaring en vaardigheden. Toch voelt het vaak alsof we met een blinddoek op lopen; je hoort geluiden, je ruikt luchtjes, maar je weet niet echt wat je ziet. Je hoort verhalen aan van armoede en droogte. Mensen praten over religieuze plekken en praktijken die het moeilijk maken om als christen een nieuw leven te leiden. Maar we kunnen hun uitleg maar nauwelijks volgen, het is weer nieuw terrein. We voelen ons vaak onkundig en verloren tussen allemaal onbekende mensen.
Natuurlijk is die kwetsbaarheid gebaat bij goed bestuur. Maar de beste schakel tussen die grootse opdracht en die kwetsbare zendeling is een gelovige, moedige en betrokken gemeente. Het professionaliseren van de bestuurlijke aanpak voorkomt veel problemen. Maar het gevaar is dat we daarmee ook verdorren in onze zendingsbenadering. In plaats van een roeping buiten beschouwing te laten, heeft zending het juist nodig dat de gemeente de roeping draagt en herkent. Dat de gemeente in diezelfde kwetsbaarheid durft te delen: „Heere God, merken we terecht dat U ons als gemeente deze weg op stuurt? Kunnen wij dat?”
Terecht is in het RD gewezen op het gevaar van een ons-kent-onsbestuur, maar een zendeling kan niet zonder de geborgenheid van Christus’ huisgezin. Grote organisaties stellen soms de programma’s en vacatures centraal. Jouw gemeente, die je gaven en ervaring kent, zal biddend meezoeken waarheen de Geest van zending je leidt. De kwetsbare zendeling is gebaat bij een nauwe band met leiders van de gemeente, die durven te handelen in geloof, moedig stappen zetten en zich persoonlijk wijden aan meeleven. Het kleinschalige, de warme contacten en de geestelijke herkenning zijn minstens zo belangrijk als een professionele bestuurscultuur.
De twee benaderingen sluiten elkaar dus niet uit, maar hebben elkaar nodig. Ik deel hier een aantal ideeën en verlangens rond de vraag hoe deze elkaar praktisch kunnen versterken en zo tot zegen kunnen zijn in Gods koninkrijk.
Overstijgend orgaan
Kerkelijke zendingsorganisaties zouden meer gelaagdheid kunnen aanbrengen in vormen van uitzending. Vaker uitzenden in samenwerking met partnerorganisaties, stichtingen of gemeenten. Hierdoor kunnen zij zich enerzijds concentreren op hun eigen velden of programma’s, maar anderzijds netwerk en expertise bieden aan zendelingen in de bredere kring.
Kerkelijke en interkerkelijke zendingsorganisaties kunnen beter samenwerken om de gemeente die een zendeling verlangt uit te zenden te begeleiden in dit proces. Nu kan het gebeuren dat een organisatie na een lang proces zegt: bij ons is er geen plaats voor je; hier stopt het voor ons. En de zendeling begint elders opnieuw of vormt een eigen stichting. Organisaties weten de weg, hebben relaties. Zetten we deze in om het werk van God vrij baan te geven?
Kerkenraden en gemeenteleden rond iemand die zich geroepen voelt, zouden vanaf het begin nauwer betrokken kunnen worden bij het proces van sollicitatie en uitzending. Enerzijds voorkomt dit dat je als zendeling de weg in alle eenzaamheid aflegt. Anderzijds zorgt dit ervoor dat de input vanuit de gemeente direct meeweegt.
Is het niet mogelijk om een deel van de bestuurlijke professionaliteit en missionaire deskundigheid te concentreren in een overstijgend orgaan? Er zullen altijd initiatieven zijn waaraan een gemeente biddend steun verleent en waarvoor iemand zich in alle bescheidenheid geroepen weet, maar die niet terechtkomen bij een organisatie. Het zou niet voor het eerst in de zendingsgeschiedenis zijn dat de Heere iemand gebruikt van wie bijna niemand wat verwachtte.
Moed en geloof
In zijn boek over de geschiedenis van Africa Inland Mission, ”We felt like Grasshoppers”, beschrijft Anderson het werk van ene Tom Collins onder de Pokot in West-Kenia. Als 11-jarige had hij al operaties ondergaan aan zijn ogen en hart. Hij was te ongeduldig om zijn Bijbelschool af te ronden. Volgens de organisatie was hij net zo eigenwijs als het muildier waarop hij reed. Maar God gebruikte hem om het Evangelie met ontelbare Pokotmensen te delen. Hij bezocht hen te voet en bracht tijd door in hun dorpen. Ook al kostte hem dat zijn gezondheid. Ik heb mensen aan het werk gezien die ook van zichzelf vonden dat ze eigenlijk amper zendeling genoemd konden worden. Maar omdat ze een roeping ervoeren en door hun gemeente en familie gesteund werden, lieten ze zich niet uit het veld slaan!
Het is een hoge roeping voor kerken en organisaties om het prille en pure van wat God in het hart legt te borgen. Om de kleinen in het Koninkrijk van God niet te verachten. Hoe kunnen nieuwe initiatieven met Gods zegen bloeien en toch beschermd worden voor de gevaren van een onervaren of overbelast bestuur?
Ik had het over drie beekjes die samenvloeien. De Heilige Geest is aan het werk om getuigen kracht te geven en uit te zenden. Hij maakt ons bewust van de nood en biedt zicht op concrete mogelijkheden om het Evangelie te delen. Hij kweekt het verlangen in het hart van mensen, vaak via de gemeente waarvan ze deel uitmaken. Er komt een wisselwerking op gang tussen ons ontwakend roepingsbesef en het geloof in de gemeente dat de Heere ons wil gebruiken.
De roep van de Meester spoort ons aan om te blijven gaan. Wijsheid en voorzichtigheid zijn geboden. Daar zijn goede handvatten voor nodig. Maar net zo goed vraagt zending om moed en geloof. Om mensen die persoonlijk betrokken raken, die net als de zendeling geloven in de opdracht. Als we die twee kanten dichter bij elkaar kunnen houden, zal dat de zendeling minder gevaar opleveren in zijn of haar kwetsbare positie. En zending blijft dan meer een zaak van de hele gemeente.
De auteur is zendingswerker voor Africa Inland Mission in Kotido, Uganda.