OpinieCommentaar
Een wet die zo rammelt als de conversiewet kun je maar beter opbergen
In het debat over de omstreden, mede door D66 aanhangig gemaakte conversiewet toonde Jesse Six Dijkstra zich deze week een voorbeeldige parlementariër.

In het debat over de omstreden, mede door D66 aanhangig gemaakte conversiewet toonde Jesse Six Dijkstra zich deze week een voorbeeldige parlementariër.
Home
Krant
Media
Puzzels
Meer
Het Tweede Kamerlid van NSC voer niet blind op de verkoopverhalen waarmee de indieners poogden hun wet aan de man te brengen. Hij sloeg ook terdege acht op diverse kritische adviezen die daarover, mede op verzoek van de Kamer zelf, zijn uitgebracht.
Het mondde uit in een evenwichtig standpunt: NSC steunt deze conversiewet niet.
De wet moet ambtelijke dan wel beroepsmatige handelingen of therapieën waarmee gepoogd wordt iemands seksuele geaardheid of genderidentiteit te veranderen of te onderdrukken, strafbaar stellen. NSC wil dergelijke handelingen eerst beter afbakenen en daarna bezien of extreme vormen daarvan onder de reikwijdte van het strafrecht zijn te brengen, op een manier die minder verwarring schept en onder andere kerken meer rechtszekerheid biedt.
Ook het CDA kiest die lijn, waardoor een Kamermeerderheid voor de conversiewet in zijn huidige vorm ontbreekt. En gelukkig maar.
Dat kerken een plek horen te zijn waar veiligheid wordt ervaren, staat buiten kijf. Het organiseren daarvan is een zoektocht, maar uit meerdere ervaringsverhalen blijkt dat het kan: zicht houden op de grenzen van Gods geboden en daarbinnen ook voor homo’s en transgenders die veilige haven zijn. Het is dan ook contraproductief wanneer een van de indieners van zo’n wet bij de eerste de beste gelegenheid van de daken begint te tetteren dat ook pastorale gesprekken weleens onder de voorgestelde strafbaarstelling zouden kunnen vallen.
Sterker nog, dat is aanmatigend; evenals het gemak waarmee religieuze handelingen en liturgische aangelegenheden, zoals (stille) gebeden in de bijbehorende, parlementaire stukken achteloos onder die wet worden geschaard.
En waar in die stukken valt nog de notie te ontwaren dat de vrijheid van godsdienst ook een forum internum –een innerlijke, niet juridisch te beperken vrijheid om een godsdienst te hebben– omvat?
In de consultatiefase klonk uit de wereld van de rechtspraak het heldere advies aan het adres van de indieners: Verduidelijk welke religieuze handelingen deze wet onder de noemer van „strafbare onderdrukking van gevoelens” wil brengen. Niet minder dan zes forse alinea’s waren daaraan gewijd. Als diezelfde indieners dan daarna met droge ogen beweren dat in de reacties uit de rechterlijke macht niet naar voren is gekomen dat over de reikwijdte van de term „handelingen” onvoldoende duidelijkheid zou bestaan, is dat een aan misleiding grenzende onzorgvuldigheid die te denken geeft.
Dat de wetsbehandeling nu door toedoen van NSC en CDA in een impasse is beland is alles overziend een hoopgevende kentering. De twee partijen verdienen een aanmoediging om voet bij stuk te houden, dan kan dit broddelwerk worden opgeborgen in een diepe la. En uiteindelijk belanden waar het hoort: in de vergetelheid.