„De dakgoot van de buurvrouw komt op mijn erf uit en ze wil er niks aan veranderen en ik wil dat wel. Meneer de burgemeester, wat gaan we daaraan doen?” Zulke kwesties kwam historicus Carolien Boender tegen in de archieven tijdens haar onderzoek naar de betrokkenheid van burgers in de periode toen Nederland veranderde van een republiek in een koninkrijk (1750-1850).
Het boek dat op tafel ligt in het appartement op de vierde verdieping in Hooglanderveen verscheen een dag na haar promotie. Gezien de persoonlijke omstandigheden van Carolien Boender (1989) was die promotie uitzonderlijk. Ze begon in 2014 met haar historisch onderzoek en werd al snel ernstig ziek. Een tumor, licht ze toe. „Dat ik erin slaagde om te promoveren zie ik als iets wat me is gegeven. De promotie was een bijzonder moment, iedereen om me heen was blij, dankbaar en trots. Het gaat nu goed met me, al moet ik mijn leven inrichten op de gevolgen, zoals veel andere ex-oncologiepatiënten.”****
„Blijkbaar heb je een soort stabiele basis nodig om grote veranderingen tot stand te kunnen brengen” - Carolien Boender, historicus
Na haar master in 2014 kon Boender aansluiten bij een groep wetenschappers die ging onderzoeken of de periode 1750-1850 in de Nederlandse geschiedenis op een nieuwe manier kon worden geïnterpreteerd. „Historici zien de Nederlandse revolutietijd als een schakel tussen de vroegmoderne en moderne tijd en hangen er veel veranderingen aan op. In de jaren rond 1780 introduceerden de patriotten allerlei nieuwe politieke idealen, zoals een meer representatieve volksvertegenwoordiging. De Bataafse revolutionairen vertaalden vanaf 1795 vergelijkbare idealen naar maatregelen die sterk ingrepen in het politieke bestel. Dit leidde tot de introductie van verkiezingen, een grondwet en een parlement”, legt ze uit. „Hoe meer je echter aan de ‘veranderingskant’ gaat hangen, hoe nadrukkelijker de vraag oprijst: hoe kunnen er zo veel doorbraken zijn zonder dat dit ertoe leidt dat de samenleving in elkaar zakt? Het idee was niet om veranderingen te betwisten, maar om te bekijken hoe zulke grote veranderingen konden plaatsvinden en of daar soms een vorm van continuïteit voor nodig was. Is het niet zo dat er dingen hetzelfde moeten blijven om iets te kunnen veranderen?”
Boender richtte zich op burgerschap op stedelijk niveau. In de afgelopen jaren pluisde ze archieven door die inzicht geven in de levens van Haarlemmers en Groningers tussen 1747 en 1848.
Wat merkten Haarlemmers en Groningers van de veranderingen in de revolutietijd?
„Veel steden waren ingericht met kleine buurten waarin mensen met elkaar afspraken maakten over praktische zaken uit het leven van alledag. Buurtbewoners assisteerden elkaar bij begrafenissen of trokken aan de bel als de waterput instortte. Juist op dat vlak bestonden sterke ideeën over hoe de stad moest functioneren. Wat mogen burgers van elkaar en van de overheid verwachten? Waar protesteren ze tegen? De regels van de buurt stonden niet vast op papier, het was gewoonterecht. Het recht lag als het ware verzonken in de gemeenschap. Ik ontdekte dat het functioneren van de buurt niet aangetast raakte door het revolutionaire denken. Dan kom je weer uit bij de vraag hoe veranderingen eigenlijk werken. Blijkbaar heb je een soort stabiele basis nodig om grote veranderingen tot stand te brengen.”
„Als je in een tijdmachine zou stappen naar de 18e eeuw zou je in vijf minuten opgepakt worden” - Carolien Boender, historicus
U bent Haarlemmers en Groningers dicht op de huid gaan zitten. Wat verraste u het meest?
„Als je nu in een tijdmachine zou stappen naar de 18e eeuw zou je in vijf minuten opgepakt worden, omdat je geen enkel idee hebt van alle onuitgesproken regels. Op welk moment moet je je hoed optillen? Wat mag je wel en niet zeggen? Wanneer mag je als dienstmeid over straat en wanneer als vrouw van hogere komaf? Het is zó’n andere wereld en tegelijkertijd zit er altijd iets van universele thematiek in. Als je leest over de burenruzies van toen is het net of je nu naar het tv-programma van de Rijdende Rechter kijkt.”
Met een lach vertelt ze nog een voorbeeld dat haar trof. „Ik kwam in de archieven een groepje molenaars uit Groningen tegen dat, rond 1796, bij een jonkheer in de stad langsging om te discussiëren over de belastingen die hij als ambtenaar inde. Ze spraken hem niet aan met zijn titel en namen hun hoed niet af. De jonkheer, zelf een revolutionair, werd ontzettend boos. Vervolgens zeiden zij: Ja, alles is tegenwoordig toch egalité? Die molenaars pasten het nieuwe begrip ”gelijkheid” meteen toe tegenover de man die daar in hun ogen zo verschrikkelijk jonkheer zat te wezen.”
Wat deden burgers van Haarlem en Groningen om hun rol te verdedigen?
„In de periode die ik heb bestudeerd, werkte de stedelijke overheid reactief. Op het moment dat een stadsbewoner met een probleem kwam, ging de overheid bedenken wat eraan gedaan moest worden. Eerst werden de betrokkenen, zoals gilden en buren, geconsulteerd. Daarna werd er een besluit genomen, dat vervolgens werd vastgelegd. Het is een manier van werken die van stadsbewoners vroeg dat ze opkwamen voor hun eigen zaken. Ze hadden daar verschillende instrumenten voor. Zo kon je in Haarlem de burgemeesterskamer binnenlopen als daar een vergadering was. Je kon een verzoekschrift indienen of massaal de straat opgaan om via oproer te proberen iets erdoor te drukken. Om hun rol als burger te blijven vervullen, putten stadsbewoners uit zowel traditionele als revolutionaire idealen en praktijken.”
Is het weleens op het nippertje geweest in Nederland?
„Nou, nee, in Nederland was geen sprake van Franse toestanden. Maar stel dat de besluiten van de Bataafse regering om de schutterijen en gilden af te schaffen drastisch waren doorgevoerd, dan had dit wel acute problemen opgeleverd. Dat waren juist instituties waarop het dagelijks leven draaide. Zo maakte de stedelijke overheid met het bakkersgilde afspraken over de prijs, de samenstelling van het brood, het gewicht en de kwaliteit. Als het brood te duur zou worden, kon dat leiden tot oproer. Dus deden stadsbesturen er alles aan om de broodprijs op een goed niveau te houden – waar ze de bakkersgilden voor nodig hadden. Daarom bleven lokale overheden gewoon doen zoals zij altijd hadden gedaan. Dat kon doordat de nationale overheid er niet aan toekwam om een vervangend systeem in het leven te roepen. Met andere woorden: het oude systeem had goede papieren en bleek voldoende veerkrachtig om zich aan te passen. Het werkte gewoon.”
„Religie was sterk verweven met het denken van de mensen en de kerk vervulde een rol in de manier waarop mensen hun burgerschap invulden” - Carolien Boender, historicus
Pas in hoofdstuk 6 van uw boek komt de kerk om de hoek kijken, bij de herdenking van Groningens ontzet. Waarom zo laat?
„Als onderzoeker maak je bewuste maar ook onbewuste keuzes. Doordat ik zelf gelovig ben en reformatorisch opgevoed, verhoud ik me altijd wat ingewikkeld tot religiegeschiedenis. Voor mijn gevoel kan ik er niet met genoeg afstand naar kijken. Dat heeft onbewust de route bepaald die ik koos. Ik was drie, vier jaar bezig met mijn onderzoek toen iemand vroeg: Waarom zit de kerk er niet in? Religie was sterk verweven met het denken van de mensen en de kerk vervulde zeker een rol in de manier waarop mensen hun burgerschap invulden. Overigens komt religie wel langs in mijn boek. Ik ben ervan overtuigd dat de kerk als lokaal instituut en de invloed van religie op burgerschap een eigen onderzoek verdienen.”
Waren er eyeopeners in uw onderzoek?
„Het viel me op hoe xenofobisch mensen soms waren. Als zij iemand als wezensvreemd aan de gemeenschap ervoeren, schuwden zij geen handtastelijkheden om dit duidelijk te maken.”
In uw boek komen vrouwen niet expliciet aan de orde. Is dat bewust?
„Ze komen wel voorbij in mijn boek, maar ik heb hun burgerschap niet expliciet geproblematiseerd. Als ik dit onderzoek opnieuw zou doen, zou ik dat wel overwegen. Misschien heb ik me wel te veel gebaseerd op het burgerschap van mannen. Want wie heeft uiteindelijk het meest invloed op het verloop van de geschiedenis: is dat de mannelijke burger die als bakker lid is van het gilde, of zijn vrouw die met het gezin ook bezig is in de bakkerij? Ik ben een groot voorstander van historisch onderzoek naar vrouwen, om zo een completer beeld van de geschiedenis te krijgen.”
In hoeverre lijkt die roerige tijd op die van nu met alle onrust onder de bevolking?
„Ik ben er zelf niet enorm voorstander van om lijnen naar het heden te trekken, omdat ik het verleden bestudeer en niet het heden.”
Een onderzoek roept altijd nieuwe vragen op, welke zou u zelf willen oppakken?
„Ik werk sinds 1 juni als manager collectie bij Collectie Overijssel en dat betekent dat ik vooral bezig ben met HR en grote vraagstukken binnen de archiefwereld en hoe mijn collega’s daar een weg in moeten zien te vinden. Bijvoorbeeld rondom digitalisering en hoe we AI kunnen gebruiken om archieven beter te ontsluiten. De komende tijd wil ik een soort match zien te vinden tussen mijn baan en een vervolgonderzoek. Het liefst wil ik me gaan richten op het platteland, omdat dit het ondergeschoven kindje is van de Nederlandse geschiedenis.”
Welk platteland gaat dat worden?
„Heel veel onderzoek naar de Nederlandse geschiedenis richt zich op Holland. Ik zal mijn best doen om niet in Holland te belanden.”
Betrokken burgers. Stedelijk burgerschap van Republiek naar Koninkrijk, Carolien Boender; uitg. Prometheus; 368 blz.; € 29,99