Over de geschiedenis van de Joodse onderduik is meer te vertellen dan het verhaal van het Achterhuis van Anne Frank. Vorige week verscheen ”Een adres” van de hand van Michal Citroen. Aan de hand van dagboekfragmenten, interviews en literatuur beschrijft ze welke Joden kozen voor onderduik, waarom zij die keuze maakten en wat anderen hier juist van weerhield.
Citroen studeerde maatschappijgeschiedenis en was journalist voor het radioprogramma Onvoltooid Verleden Tijd (OVT). Eerder publiceerde ze ”U wordt door niemand verwacht”, een boek over de terugkeer van Joodse kampoverlevenden. De aanleiding daarvoor waren de ervaringen van haar Joodse grootvader, die uit Kamp Auschwitz terugkeerde. Haar vader, tante en oom overleefden de oorlog op Nederlandse onderduikadressen.
Waarom heeft u ”Een adres” geschreven?
„Voor OVT maakte ik ooit een serie over onderduikers, omdat het onderwerp vaak ondersneeuwt. Dat was ook zo in mijn familie, realiseerde ik me toen. Mijn grootvader had het ergste doorstaan, richting mijn vader leefde meer de gedachte: kom op, niet zeuren, dat doet opa ook niet. Aandacht voor zijn verhaal was er minder. Zo was de houding in de familie, maar ook bij Joden onderling in de samenleving. Er was na de oorlog duidelijk een hiërarchie van leed, waarbij Auschwitz het zwaarste telde. Dat ging zelfs zo ver dat wie in Auschwitz had gezeten, een hogere schade-uitkering kreeg. We weten nu dat juist onderduikers het mentaal heel zwaar hebben gehad. Door de altijd aanwezige spanning, het nietsdoen en afwachten, de onzekerheid over hun dierbaren, de angst dat ze verraden zouden worden. Ik wilde daarom hun geschiedenis beschrijven, weten hoe het was en wat de onderduik met hen deed. En ik wilde ook weten waarom ze bepaalde beslissingen namen: onderduiken of niet, gescheiden verdergaan of als familie bij elkaar blijven? Op grond van welke kennis deden ze dat?”
„We weten nu dat juist onderduikers het mentaal heel zwaar hebben gehad tijdens de Tweede Wereldoorlog” - Michal Citroen, historica
Op basis van welke kennis dook uw vader onder?
„Het belangrijkste is dat we beseffen dat mensen in die tijd geen idee hebben van Auschwitz en Sobibor. Geen enkel idee. Begin 1940 kreeg mijn grootvader het aanbod om met zijn drie kinderen naar Canada te emigreren. Hij weigerde, want hij wilde niet weg van het graf van zijn vrouw en kind, zei hij. Ik heb duizenden wandelingen met mijn grootvader door Den Haag gemaakt, maar we gingen nooit naar dat graf. Zo belangrijk was dat dus niet voor hem, hij zag echt het gevaar nog niet in die tijd. Mijn grootvader had veel Duitse contacten, was een handig en een wijs man; ik heb hem heel hoog staan. Maar ook hij besefte niet wat er gaande was. Het eerste onderduikadres dat hij in de oorlog voor mijn tante regelde, was nota bene bij een Joodse familie. Auschwitz en Sobibor waren echt onvoorstelbaar, dat moet je je steeds realiseren.”
„Het is belangrijk dat we beseffen dat mensen in die tijd geen idee hebben van Auschwitz en Sobibor” - Michal Citroen, historica
Past dat bij wat u ook bij anderen vond?
„Ja, zeker. Ik laat in mijn boek zien dat men steeds dacht de goede keus te maken, vaak onder hoge druk en met weinig kennis, en dat die keus achteraf vaak een verkeerde inschatting bleek. Misleiding en nepnieuws kenden we nog niet en daar hebben de Duitsers heel handig gebruik van gemaakt. Ik noem bijvoorbeeld het verhaal van Eli Asser. Hij kreeg het aanbod onder te duiken, maar zijn vader weigerde. „Want”, zei hij, „ik wil jullie dood niet op mijn geweten hebben.” De Joodse Raad, die de verantwoordelijkheid kreeg voor de uitvoering van alle anti-Joodse maatregelen, wees onderduiken tot de laatste deportaties af als te gevaarlijk. Het is me te gemakkelijk om de Joodse Raad alleen maar te beschuldigen, maar dat voorzitter David Cohen niet capabel genoeg was, is wel duidelijk. Hij aanvaardde het gezag van de Duitsers, hij doorzag hun misleidingen niet. Hij vroeg zelfs aan de Duitsers of hij in Auschwitz mocht gaan kijken, zodat hij zijn mensen beter kon voorbereiden. Zijn aanpak was typisch Nederlands: burgerlijk, bureaucratisch en gezagsgetrouw.”
Is dat respect voor gezag dan een probleem?
„In België had men door ervaringen in de Eerste Wereldoorlog vanaf het begin geen illusies als het over het optreden van de Duitsers ging. Het verzet kwam er veel eerder op gang. In Nederland respecteerden we nog het gezag. Voor Joden betekende het dat ze sterk geneigd waren het advies op te volgen om niet onder te duiken. Dat gehoorzamen is niet typisch Joods. Meer en meer zie ik dat de vervolging van de Nederlandse Joden een Néderlandse geschiedenis was. Nederland heeft hen gevormd, heeft hen braaf en burgerlijk gemaakt. Iedereen luisterde in die tijd naar de leidslieden van de eigen zuil, deed wat de dominee of de priester zei, kende zijn plek. Dat gaf een enorme verantwoordelijkheid aan leiders. Als er op een goede manier leiding werd gegeven, pakte dat goed uit. Ik noem in mijn boek allerlei voorbeelden: dominee Overduin, Frits Slomp, Johannes Post. Zij hadden een positieve invloed op hun omgeving; veel Joden zijn dankzij hun optreden gered in de onderduik.”
„Wegstappen van formaliteiten en bureaucratie in crises zit niet in de Nederlandse genen” - Michal Citroen, historica
De leiding die de koningin en de Nederlandse regering vanuit Londen gaven lijkt u niet positief te beoordelen?
„Hét voordeel van het feit dat zij in Londen zaten, was dat ze over meer informatie beschikten dan mensen in bezet gebied. Maar wat deed de Nederlandse regering in Londen? Radio Oranje zweeg over de Februaristaking, over de deportaties en deed niet één keer een oproep om te zorgen voor de Joodse buren. Ambtenaren werkten op alle fronten mee met de anti-Joodse maatregelen. Maar wat als de ambtenaren dit massaal hadden geweigerd? Als er vanuit Londen was gezegd: Hieraan gaan we niet meewerken? Het is het laakbaar als je wegkijkt wanneer burgers niet volgens de Grondwet worden behandeld. Koningin Wilhelmina en haar regering hadden zich moeten uitspreken tegen de anti-Joodse maatregelen. Ik word weer boos als ik erover praat. Hoe aanvaardbaar is het argument dat Nederlandse bestuurders hun eigen burgers lieten vallen alleen om chaos te voorkomen?”
Als in mei 1943 de Arbeidsinzet wordt aangekondigd, die duizenden Nederlandse mannen raakt, blijkt opeens wel grootschalige onderduik mogelijk in Nederland. U schrijft: „Dat wekt een begrijpelijke woede op.” Op wie bent u boos?
„Eerst wil ik zeggen dat de mensen die zich met gevaar voor hun eigen leven inzetten voor onbekenden, helden zijn. Zoals Johanna Ader uit Oost-Groningen, die zich inleefde in wat haar onderduikers nodig hadden, zoals de familie Boogaard in de Haarlemmermeer, die zeventig onderduikers een plek gaf op de boerderij. Ik begrijp ook dat gezinnen het niet aandurfden om onderduikers op te nemen, dat het risico voor hen te groot was. Er zijn genoeg legitieme redenen te bedenken. Tegelijk is het wel zo dat daarom kwetsbare mensen, die gewoon in Amsterdam en op andere plekken in ons land woonden, in de steek werden gelaten. Ik neem geen individuen iets kwalijk, maar wel de leiders. En het gaat dan niet per se om slechtheid, of om antisemitisme, dat is me te gemakkelijk. Vaak was het onwetendheid, bureaucratie, formeel denken. Ik zie het nog steeds, bijvoorbeeld bij die repatriëring van onze mensen in Afghanistan. Dan zijn we weer de laatsten, dan durven we de protocollen weer niet los te laten. Wegstappen van formaliteiten en bureaucratie in crises: dat zit niet in de Nederlandse genen.”
U schrijft een boek over Joodse onderduik, maar u weet niet op welke plaatsen uw vader zat ondergedoken. Is dat moeilijk?
„Nou nee, niet echt. Ik weet niet precies waar mijn vader zat ondergedoken, maar ik weet wel wat de onderduik met mijn vader heeft gedaan. Ik weet een beetje wat mijn grootvader heeft meegemaakt in Auschwitz, een klein beetje wat mijn vader heeft meegemaakt in onderduik. Je kunt proberen je in te leven, met empathie, maar écht weten hoe het is om jaren in spanning, afhankelijk van anderen, in krappe ruimtes, zonder dierbaren te leven, dat is niet mogelijk. Het enige wat je kunt doen is proberen begrip op te brengen voor wat het gedaan heeft met iemands leven.”
Een adres. De geschiedenis van de Joodse onderduik, Michal Citroen; uitg. Alfabet; 608 blz.; € 39,99