Nationaal Holocaustmuseum: anti-Joodse gruwelen in beeld
Zeshonderd kinderen werden weggesmokkeld bij de Hervormde Kweekschool in Amsterdam. Daardoor werd hun leven gered. Op die plek gaat nu het Nationaal Holocaustmuseum open. Ter gedachtenis aan de gruwelen die mensen medemensen aandeden.
Het museum is niet alleen gevestigd in de vroegere kweekschool aan de Plantage Middenlaan, maar ook in de Hollandsche Schouwburg schuin ertegenover. In de schouwburg werden in zestien maanden tijd 46.000 Joden verzameld voordat ze op transport werden gesteld naar de concentratiekampen. Toen het er te vol werd, kregen kinderen een plek in de Joodse crèche ertegenover. Dat gebouw is er niet meer. De kweekschool is er nog wel. Het Nationaal Holocaustmuseum-in-oprichting hield er in de jaren 2016-2020 al tentoonstellingen. De afgelopen jaren is het gebouw uitgebreid en ingericht, zodat tal van facetten van de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog er aandacht kunnen krijgen. ”Open voor nieuwe generaties”, is het motto. Er zijn drie lokalen ingericht om schoolklassen te ontvangen.
Een aantal hoog oprijzende muren is volgeplakt met drukwerk: lange lijsten anti-Joodse maatregelen blikken grimmig op de bezoekers neer. Zó werden de Joden naar de rand van de samenleving geduwd. En over de rand heen. „Misdadenbehang”, noemen de vormgevers van het museum het. In een vitrine –ook hoog– staat een groot aantal schoenendozen, volgens het opschrift met de cartotheek van de Joodse Raad. De raad die de maatregelen probeerde af te remmen of te verzachten, en die daar vooral veel kritiek op kreeg.
Joods leven
In de vitrines liggen voorwerpen uit de vernietigingskampen. De eigenaren haalden de bevrijding vaak niet. Op de muren trekken namen langzaam voorbij. „Koosje Frank-Witteboon, 33 jaar.” Geboren in Amsterdam, vermoord in Sobibor.
„Bittere jaren”, vat Rosetta (Ted) Musaph-Andriesse samen. Ze was onderduikster, maar werd verraden, opgepakt, op transport gesteld. Haar vader overleefde Bergen-Belsen niet. Zij wel. „Ik ben erg ziek geweest.” Nu is ze 96. Ze wordt „grondlegger” van het nieuwe museum genoemd. „Ik wilde iets voor de Joodse gemeenschap doen. Er was nauwelijks iemand van mijn leeftijd over.”
Die gemeenschap wil ruim vierhonderd jaar Joodse aanwezigheid niet reduceren tot vijf jaar ellende, zegt algemeen directeur Emile Schrijver van het Joods Cultureel Kwartier. Die vier eeuwen krijgen aandacht in het Joods Museum. Die vijf jaar ellende hier. Zondag komt koning Willem-Alexander het Nationaal Holocaustmuseum openen. Dinsdag werd het alvast gepresenteerd aan de pers, uit Nederland, Duitsland, Engeland en Frankrijk.
Lijken sjouwen
Zo’n tweehonderd objecten zijn afgestaan door overlevenden of nabestaanden. Tal van andere spullen komen uit collecties in binnen- en buitenland. De slachtoffers krijgen aandacht. En de daders ook. „Niets toedekken” was een van de uitgangspunten, zegt hoofdconservator Annemiek Gringold. Dat betekent dat ook gruwelijke beelden te zien zijn. Zoals dat van een zevenjarig jongetje dat langs een lange rij lijken loopt.
De tentoonstelling gaat niet alleen over Nederlanders. Yitzhak Weiss-Livnat was een Hongaarse Jood. Veertien jaar was hij toen hij van zijn familie werd gescheiden. In het concentratiekamp moest hij lijken sjouwen: omgekomen gevangenen naar de ovens brengen. Zijn zus werd vergast en zijn vader kwam ook om. Yitzhak niet. Ternauwernood overleefde hij een ”dodenmars”, waarin de Duitsers verzwakte gevangenen voor zich uit dreven omdat de bevrijders naderden. Yitzhak haalde de bevrijding. Hij overleed in 2017. In het nieuwe museum is een verdieping naar hem genoemd.
Vernedering
Het museum behandelt twaalf thema’s: tien over de Sjoa –de Holocaust–, één over het leven voor de oorlog, en één over de tijd erna, toen de weinige overgebleven Joden het leven weer oppakten, na alles wat ze ternauwernood hadden overleefd. „Een mens kan dat dus”, zegt de conservator. „Wat leer ik daarvan?”
Naast een maquette van kamp Sobibor prijkt een ”Sterbebuch” uit Auschwitz, een dik boek met een zwarte omslag waarin de talloze doden zijn opgeschreven.
Er zijn negentien vergeet-me-niet-installaties ingericht; herinneringen aan negentien slachtoffers. Er staat daar een poederdoos die een jonge vrouw van haar collega’s kreeg toen ze in 1941 werd ontslagen, omdat ze Jodin was. Een afscheidscadeau geven, meer konden ze niet voor haar doen. De vrouw werd vermoord in Sobibor.
Hoe laat je dat zien, moord? De bedenkers van het museum hebben er een duidelijke mening over: niet door een barak of gaskamer na te bouwen, want dat is een schijnwereld die misleidt. De vernietigingskampen waren „plekken van absolute vernedering”, zegt Gringold. Van de duizenden voorwerpen die in Sobibor zijn opgegraven, kreeg ze een klein aantal in bruikleen voor het nieuwe museum. Ze koos tien knopen. Knopen van de kampkleding die uitmoest, waarna de mensen naakt de gaskamer in werden gejaagd. „De knopen staan symbool voor het leven van deze mensen, dat we hier waardig willen tonen.”
In het gangetje over de daders licht een gezinsfoto van Heinrich Himmler op. De beruchte nazi slaat een arm op zijn vrouw heen; ze lachen. Hun drie kinderen kijken wat onbestemd. Na de gezellige foto komt een hardvochtig citaat; iets over vijfhonderd, duizend lijken. Die vrolijke vader gíng over lijken.
In de schouwburg, aan de overkant, staat boven een deur een citaat van de Joodse schrijver Primo Levi, die Auschwitz overleefde. Over de Holocaust zei hij: „Het is gebeurd, dus het kan weer gebeuren.”