Ds. G. Clements: Dordtse Leerregels loflied op loutere genade
De boeken ”Dordt” en ”Hyperdordt” van dr. Van den Brink zijn geen betrouwbare gids voor de gereformeerde prediking. Het loflied op Gods soevereine genade is niet krachtig genoeg. De daden van het geloof functioneren niet zoals Christus erover sprak in de Bergrede.
Er is een tweede boek verschenen van de hand van dr. Gert van den Brink, ”Hyperdordt” (RD 27-12). Het is een reactie op de recensenten van zijn eerste boek, ”Dordt zoals je Dordt niet kende”. Het is ongebruikelijk om op recensies te reageren, daarom zou een bescheiden reactie op haar plaats geweest zijn. Spijtig genoeg is dat niet gebeurd en is de toon kleinerend over medepredikanten. Zelfs de overleden ds. G.H. Kersten wordt als schoolmeester weggezet. Pijnlijk. Is dit wetenschappelijk?
Het is niet mijn bedoeling in een ”ja en nee”-discussie verstrikt te raken. Daarmee zou het troostvolle van Gods soevereine genade slechts verder buiten beeld raken. Daarom een korte impressie van waar het in de Dordtse Leerregels in hoofdlijnen over gaat en waarmee we grote moeite blijven houden in Van den Brinks interpretatie.
Loflied
De Dordtse Leerregels zijn een loflied op het werk van de drie-enige God. Van den Brink daarentegen beweert dat ze een doorlopende verdediging zijn van het aanbod van genade (Hyperdordt 20/21). Uiteraard is de heilsnodiging een gezegend middel in Gods hand, die wij van harte prediken. „Maar”, zeggen onze vaderen, „wij willen en kunnen tot God niet wederkeren” (DL III.IV.3). Het werk van de drie-enige God is de enige oorzaak van behoud. Wanneer we deze roem niet centraal stellen, tasten we de Dordtse belijdenis in het hart aan.
In de Dordtse Leerregels klopt het hart van de Bijbelse genadeleer tegenover alle werkheiligheid van mensen. Een compromis was voor de vaderen van Dordt onmogelijk. Gods allesoverwinnende genade was in het geding, tegenover de vrome, zelfgenoegzame mens. „De mens is geneigd gunstig van zichzelf te denken” (Calvijn). In Gods gericht schiet slechts één bede over: „O God! wees mij zondaar genadig!” (Lukas 18:13). Dit bedelaarsgebed heb ik node gemist in beide boeken.
Allerlei misvattingen
Dordt wilde het vuur van ”sola gratia” brandende houden. Van den Brink dooft dat vuur door arminiaanse ideeën enigermate te kuisen, om deze vervolgens in de Dordtse Leerregels een rechtmatige plaats te geven, zoals:
Van den Brink houdt in zijn tweede boek koppig vol dat er in de Dordtse Leerregels ruimte is voor de algemene verzoeningsleer. Dordt schrijft evenwel: „…dat de dierbare dood van Zijn Zoon zich uitstrekken zou tot alle uitverkorenen” (DL II.8).
Van den Brink vindt nog steeds dat Dordt een eigenschappenpredestinatie zou leren. Dit is zowel verwarrend als overbodig. Verwarrend, want het is feitelijk een remonstrants idee. Het is ook overbodig, want de persoonsverkiezing heeft voor Dordt de absolute prioriteit en is „de fontein van alle zaligmakend goed”, zoals ook van het geloof. (DL I.9).
Volgens Beza en Perkins, theologen van de 16e eeuw, komt Gods verkiezing openbaar in de krachtdadige roeping en de „'vermurwing’ van het hart tot geloof. De Dordtse Leerregels volgen hierin de lijn die door Beza is aangegeven” (C. Graafland, Van Calvijn tot Barth, pag. 140). Perkins legt in zijn ”De gouden keten van de zaligheid” uit wat hij onder vermurwing (mollifying) verstaat. Hij spreekt van vermurwing door de wet, kennis van zonde, berouw en heilige wanhoop aan eigen kracht.
Latijn
Van den Brink had behoorlijke kritiek op mijn vertaling van het Latijnse ”emollitio/vermurwing” (DL I.6) als ”verbrijzeling” door de wet. Hij leest liever ”verzachting”. Waardoor die verzachting ontstaat, maakt hij niet duidelijk. Waarschijnlijk bedoelt hij verzachting door het aanbod van genade of door het Evangelie. Ik vertaalde het woord vermurwing met ”verbrijzeling” door de wet omdat Perkins het zo uitlegt. Mijn vertaling vindt ook steun bij Luther, in zijn commentaar op Galaten 3:19. Luther schrijft: „Zo iemand kan God niet anders vermurwen (mollire) dan door de wet.” Overigens ben ik niet tegen ”verzachten”, omdat het Christus Zelf is Die de wet onderwijst (HC zondag 2). En dan is er ook altijd sprake van verzachting en droefheid naar God over de zonde (2 Korinthe 7:10).
Perkins legt de zaligheid natuurlijk niet in de verbrijzeling maar alleen in Christus. Daarom spreekt Perkins vervolgens over de nodiging van het Evangelie en de verlichting door de Heilige Geest. Perkins noemt vervolgens vier verschillende geloofsdaden. Hij begint met hoop op vergeving, daarna honger en dorst naar gerechtigheid en ten slotte het aangrijpen van Christus en de toepassing van de heilsbeloften. Let erop hoe er reeds in de 16e eeuw sprake is van een begin en oefening van het geloof.
Wet en Evangelie
Wet en Evangelie zijn in Gods hand als naald en draad. Bij Van den Brink mis ik die naald. Het wordt in zijn geloofsopvatting niet echt duidelijk waarom je zou moeten geloven. „Want waar geen wet is, daar is ook geen overtreding” (Romeinen 4:15). De afwezigheid van de spiegel van de wet als tuchtmeester tot Christus is de reden dat hij het geloof zo simpel voorstelt: geloof en je bent gered.
Ik motiveer mijn catechisanten tot het lezen van het ”ABC des geloofs” van Comrie. De verschillende geloofsdaden die hij daarin beschrijft, hebben steeds te maken met de wet die verwondt en het Evangelie dat geneest. Ik noem zeven geloofsdaden en zet die tegenover het ”geloof, en je bent gered” van Van den Brink: bekennen van ongerechtigheid, dorsten, hongeren, komen, kiezen, kussen, leggen van Christus tot zijn fundament.
Bij ”geloof, en je bent gered” is het geloof erg theoretisch. Het lijkt op het geloof dat in steenachtige plaatsen is bezaaid (Mattheüs 13). Dit geloof ontvangt het Woord terstond met vreugde, maar is voor een tijd, want het heeft geen wortel in zichzelf (Mattheüs 13:20-21). In de klassiek gereformeerde prediking is het onderscheid tussen tijdgeloof en waar geloof een belangrijk aandachtspunt in prediking en pastoraat (DL III/IV.9). Bij Van den Brink blijft deze zelfbeproeving geheel achterwege (2 Korinthe 13:5)
Conclusie
Samenvattend vind ik beide boeken, ”Dordt” en ”Hyperdordt”, geen betrouwbare gids voor de gereformeerde prediking. Het loflied op Gods soevereine genade is niet krachtig genoeg. Maar ook aan de kant van de toepassing functioneren de daden van het geloof niet zoals Christus erover sprak in de Bergrede (Mattheüs 5). Treurenden worden vertroost, hongerigen worden verzadigd. Omdat de verhouding Wet en Evangelie uit balans is, verliest ook de Zaligmaker aan glans en eer die Hem toekomt als Zaligmaker van zondaren.
Actueel
Hoe is het vandaag gesteld met de kerkelijke ontvangst van de boeken van Van den Brink? Er zijn predikers die zeggen: het raakt ons eigenlijk niet, want zo preken wij ook. De kerken waarin zij preken, zouden eigenlijk Van den Brinks proeftuin moeten zijn om ons tot jaloersheid te verwekken. Maar aangrijpend genoeg is de situatie er bepaald niet jaloersmakend. Synodes staan onder hoogspanning op onderwerpen die juist Gods heilige wet raken. Men laat mensen met een on-Bijbelse leefwijze toe aan het avondmaal.
Het bekende lied van McCheyne, ”De Heere onze gerechtigheid”, roept ons tezamen terug naar de prediking van Wet en Evangelie en de noodzakelijke doorleving ervan:
„Maar toen mij Gods Geest aan mijzelf had ontdekt, Toen werd in mijn ziele de vreze gewekt. Toen voelde ik wat eisen Gods heiligheid deed: Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed!
Toen vluchtte ik tot Jezus! Hij heeft mij gered; Hij heeft mij verlost van het vonnis der Wet; Mijn heil en mijn vrede en mijn leven werd Hij: Ik boog me, en geloofde, en mijn God sprak mij vrij.”
De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente te Gouda en rector van de Theologische School in Rotterdam.