Aanbod van genade vanuit de Dordtse Leerregels belicht
Het is een Bijbelwoord dat we op meer dan één plek lezen: „Het zal zijn dat een iegelijk die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden.” Joël verkondigde het aan het volk, dat Gods oordelen verdiende. Eeuwen later ook Petrus op de pinksterdag tegen enkele duizenden wantrouwende en spottende tempelgangers. Paulus schreef het aan de gemeente van Rome.
Een goddelijke belofte van de zaligheid. Voor wie? Voor ieder die Hem aanroept. Voor wie ook maar, zo mogen we deze woorden vanuit de grondtekst duiden.
Dat laatste is althans de uitleg van Calvijn in zijn commentaar op Handelingen 2:21. De reformator trekt de lijnen ruim en wijd. „We moeten aandacht geven aan dat universele woord voor wie ook maar. Want God staat aan alle mensen, niemand uitgezonderd, toe om naar Hem toe te komen. Op deze wijze nodigt Hij hen uit tot de zaligheid. Geen enkel mens wordt ervan uitgesloten om God aan te roepen. Daarom staat de poort van de zaligheid open voor alle mensen. Er is ook niets wat ons tegenhoudt om deze poort binnen te gaan, dan alleen ons eigen ongeloof. Ik spreek hier over allen aan wie God Zichzelf in het Evangelie bekendmaakt.”
Ik kom dit laatste citaat tegen in ”Dordt zoals je Dordt niet kende”, dat begin dit jaar verscheen. Een merkwaardige titel overigens. Betreft het een stadsgids misschien die je bij onvermoede historische plekken in de oudste stad van Holland brengt? Nee, het gaat hier om heel iets anders. Dat lezen we in de ondertitel: ”Het aanbod van genade in de Dordtse Leerregels”. De schrijver, dr. Gert van den Brink, hersteld hervormd emeritus predikant, gaat er kennelijk van uit dat de lezers van zijn boek óf die Leerregels tot dusver niet kenden, óf een onjuist beeld van de inhoud ervan hebben. Hoe dan ook, het specifieke thema van dit geschrift van meer dan 200 pagina’s, met kleine letters dichtbedrukt, is ”het aanbod van genade”. Daar verstaan we onder: de aanbieding van Gods genade aan zondaren in de prediking van het Evangelie. Is die naar Gods bedoeling welgemeend en gericht tot allen? Of mogen we dat zo niet zeggen?
Dr. Van den Brink maakt ons in zijn boek duidelijk, en hij doet dat op goede gronden, dat de Leerregels van Dordt dat nadrukkelijk wel belijden. In de lijn zoals we het ook bij Calvijn lazen. Ons jongste belijdenisgeschrift zegt in een van de eerste artikelen over de wil en intentie van de Heere in de prediking van het Evangelie: „Opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap” (DL I, 3). „Opdat wil zeggen: met het doel dat. Geen andere bedoeling dan deze. Opdat de ménsen tot het geloof worden gebracht.”Opdat zij geloven! Een boodschap, gericht tot allen die het horen. Niet een speciale categorie mensen, maar met nadruk mensen in het algemeen. Het is de Heere aangenaam dat zij, zoals ze zijn, door het geloof tot de zaligheid in Christus komen. Daartoe worden ze geroepen en met het oog daarop wordt Gods genade hun welgemeend aangeboden. Zo lezen we het ook elders in dezelfde Leerregels: „Zovelen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstig geroepen. Want God betoont ernstig en waarachtig in Zijn Woord wat Hem aangenaam is, namelijk dat de geroepenen tot Hem komen” (DL III/IV, 8; zie ook II, 5).
Beslissende punt
Een andere, hieraan verwante vraag die dr. Van den Brink zoekt te beantwoorden is wat nu het beslíssende is waardoor een zondaar in dit heil gaat delen – of niet gaat delen. Is dat Gods besluit van eeuwigheid? Of is dat het offer van Christus? Of misschien Gods werk in de wedergeboorte? Wáár valt de doorslaggevende beslissing over binnen of buiten? Weer wijst de schrijver op de formulering door de Dordtse Synode. „Zovelen als waarachtig geloven en door de dood van Christus van de zonden en het verderf verlost en behouden worden, die genieten deze weldaden” (DL II, 7; zie ook I, 4). Op grond van heel wat Schriftplaatsen, nagesproken door de Leerregels, concludeert de schrijver: het beslissende punt is het gelóóf in de Heere Jezus Christus. „Zoals Johannes het beschrijft: En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht (Joh. 3:19). Daar gaan de wegen uiteen. Daar vindt de scheiding plaats. Daar valt de beslissing.” Vandaar dan ook het grote belang van het welgemeende aanbod van genade aan allen en eenieder. Dr. Van den Brink: „Alles in dat Evangelie wijst, om zo te zeggen, in één richting, het komt alles samen in de oproep: Geloof dit, aanvaard dit, vertrouw erop. God roept je in dit Evangelie. God toont Zijn liefde en Jezus toont Zijn barmhartigheid. Geloof dit.”
Dit boek is geboren vanuit de lezing die dr. Van den Brink op 14 juli vorig jaar hield voor enkele honderden jongeren. Daar en toen ging het over het Evangelie zonder kleine lettertjes. Er kwam een vloedgolf van reacties op. Instemmend zowel als sterk afwijzend. De weerstand die deze voordracht bij velen opriep, was vooral veroorzaakt door de buitengewoon reactionaire typeringen die hij gaf van een prediking die de accenten anders legt. Er zou sprake zijn van levensgevaarlijke dwaling, het Evangelie als valstrik, een boobytrap, een landmijn. Met de woorden van de lector: „Het gaat niet slechts om een aanvulling op het Evangelie, ook niet slechts om een verzwakking, maar wie het zo voorstelt, verwoest het Evangelie.” Daarmee is heel wat gezegd.
Verheldering
De inhoud van dit boek mag gezien worden als een nadere verantwoording van de schrijver. Zijn bedoeling is om verdieping en verheldering te geven van zaken die in de (in het boek eveneens afgedrukte) lezing niet aan de orde konden komen. Overigens handhaaft dr. Van den Brink zijn daarin gedane uitspraken geheel. Hij belicht in dit boek het thema ”het aanbod van genade” achtereenvolgens vanuit de successieve hoofdstukken van de Leerregels van Dordt.
Kan de schrijver het staven dat er binnen onze gereformeerde gezindte opvattingen heersen en preken klinken die geen recht doen aan wat Schrift en belijdenis ons leren aangaande het aanbod van genade? Ik meen van wel. Een flink aantal aanhalingen uit geschriften en preken geeft dat ook aan. Wie dit boek doorleest zal ze aantreffen. Of ze zo representatief zijn als de schrijver suggereert, weet ik niet. Maar de eenzijdigheden en ontsporingen zijn er, zoals blijkt uit diverse citaten in dit boek. Daartegenover staan de vele geciteerde Bijbels-reformatorische uitspraken van de diverse delegaties op de Dordtse Synode. Zoals deze van de afgevaardigden uit Groot-Brittannië: „In het Evangelie is er niets wat vals of geveinsd is; maar alles wat daarin door de dienaars aangeboden of aan de mensen beloofd wordt, dat wordt op dezelfde wijze door de auteur (beter: Auteur, JMJK) van het Evangelie aangeboden en hun beloofd.”
Beoordeling
Ik kom toe aan een beoordeling van de inhoud van dit boek. Ik besef dat er veel meer over te zeggen is dan ik in het bestek van dit artikel kan doen.
1.
Dr. Van den Brink laat zich kennen als een scherpzinnig kenner van de gereformeerde orthodoxie van de zeventiende eeuw. Zijn analyses van de door hem aangehaalde gedeelten van de Leerregels zijn grotendeels trefzeker en ter zake. In dat opzicht staat er veel leerzaams in dit boek.
2.
De schrijver erkent dat hij heftige uitdrukkingen gebruikt. „Ik ben heel stellig, inderdaad; want ik ben diep verontwaardigd. (…) Veel van wat vandaag de dag de naam van gereformeerde prediking draagt, is ver afgedwaald van Schrift en belijdenis.” De gebruikte termen zijn onnodig scherp. De schrijver gaat in zijn kwalificaties over de top. Maar die verontwaardiging zelf komt mij integer en eerlijk gemeend over. Als het waar is –en met ds. C. Harinck (Refoweb, 18 januari 2023) vrees ik dat het hier en daar zo is– dat er een prediking is die Christus van de gemeente vandaan houdt; dat de klem van de nodiging tot bekering en geloof al te zwak en terughoudend gelegd wordt; dat de schuld van het ongeloof heimelijk versluierd wordt; dat de hoorders worden vervuld met wantrouwen aangaande de welgemeendheid van Gods beloften aangaande allen en eenieder; dat… etc. – als dat zo is, dan is er inderdaad reden tot verdriet en afkeuring. Want dan doen zulke predikers grotelijks tekort aan hun roeping.
Christus Zelf riep het ’t onbekeerlijke Jeruzalem toe: „Ik heb u willen bijeenvergaderen.” Dat was Zijn welgemeende klop op de deuren van harten. Hebben Zijn ambassadeurs van nu dan niet evenzeer die roeping – wetende de schrik des Heeren en gedrongen door de liefde van Christus? Tegelijkertijd weiger ik aan te nemen dat er dienaren van het Woord zijn die welbewust preken met de intentie de verdoemenis van hun jongeren en ouderen te verzwaren. Al met al, opnieuw mét ds. C. Harinck gezegd: „Ik hoop dat de onrust en de vragen die ds. Van den Brink heeft losgemaakt, mogen leiden tot een krachtige prediking van het Evangelie. Het is het medicijn voor een vervallen en machteloze kerk.”
Nicodemus
3.
Sterke nadruk legt dr. Van den Brink op het beslissende element van het geloof. Daarin heeft hij Schrift en belijdenis aan zijn kant. „Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien.” Het zal telkens weer gezegd moeten worden. „Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord.” Maar er is meer. Tegenover Nicodemus wijst de Zaligmaker op het beslissende karakter van het al dan niet wederom geboren zijn. De 3000 in Jeruzalem worden door Petrus geroepen tot bekering. En aan de verdreven ballingen mag Jeremia laten weten dat de Heere hen heeft liefgehad met een eeuwige liefde. Is dat niet evenzeer beslissend?
Eerder schreef iemand: „Van den Brink heeft de opdracht om te geloven met een schaartje uit de Bijbel geknipt. Het aanbod van genade wordt geïsoleerd van de Bijbelse leer” (Cvandaag, 28 juli 2022). Dat is terecht zo gezegd. We moeten de onderscheiden aspecten van de openbaring wel in hun Bijbelse verbanden laten staan.
4.
Trouwens, hoe dikwijls in lezing en boek ook op het beslissende karakter van het geloof wordt gewezen, de weg tot en de oefening van dat geloof blijven in de lucht hangen. Het komt mij allemaal nogal steriel en rationeel over. Geloven – we moeten het doen! zo lees ik op tal van bladzijden. De schrijver roept er ook dringend toe op, zeker. „Doe het vooral nu!” Die oproep is ook Bijbels, zeker wel. Maar – wáárom zou ik eigenlijk geloven? Wáárom zou ik in de Heere Jezus geloven? Ik stem van harte in met dr. Van den Brink: iedereen mág tot Christus gaan. Maar bedenk: ik zál niet tot Hem gaan, zolang ik als de Laodicenzen rijk en verrijkt ben en aan geen ding gebrek heb, en ik het niet besef dat ik ellendig ben en jammerlijk en arm en blind en naakt. De kennis van die ellende is geen verdienstelijke voorwaarde, dat niet. Maar ze moet me wel door de Heilige Geest geleerd worden. En daarom moet ze ook gepredikt worden. Met twee woorden spreken dus. Zo niet, dan ontstaat er een ander, zo mogelijk nog dodelijker gevaar. Dat van het vermeende geloof. En was het juist dat niet wat de prediking van de grote Profeet en Leraar zo nadrukkelijk bepaalde? Lees bijvoorbeeld Johannes 2:23-25. Er is nog een ander front dan wat dr. Van den Brink tot het een en al maakt.
5.
Over de prediking gesproken: „Wat werkt de prediking der waarheid? Zij maakt een mens tot een arm zondaar en predikt een God rijk aan genade; zij vernedert de mens op het diepst en verhoogt de Heere op het hoogst; zij werpt alle gerechtigheid des vleses terneer en verkondigt de gerechtigheid Gods; zij handhaaft de wet, zoals zij geestelijk moet worden verstaan en wijst op Christus de Gekruisigde. Wat bewerkt de Heilige Geest door zulke prediking? Een verbroken en verslagen hart; een erkennen van elke zonde; een waarachtige honger en dorst naar gerechtigheid; een zekerheid van een volkomen vergeving van zonde; troost, vrede en blijdschap in God en een verzekering van de eeuwige zaligheid” (dr. H.F. Kohlbrugge, ”De leer des heils”).