Wederzijds beluisteren van prediking GG en GGiN begin van eenheid
Wederzijdse schulderkenning en verootmoediging tussen de Gereformeerde Gemeenten (GG) en Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN) ontstaan als gemeenteleden elkaars Schriftuurlijk-bevindelijke prediking horen, schrijft Peter de Bode.
Het is verblijdend dat de predikanten ds. J. Roos en ds. A. Schreuder met elkaar contact hebben en naar we hopen ook houden. En dat bij die contacten soms goede onderlinge gesprekken ontstaan, strekt eveneens tot blijdschap. Misschien mogen het wolkjes als eens mans hand genoemd worden die we mogen opmerken als zegen van de Heere. Beide kerkgenootschappen mogen zo naast elkaar staan, levend vanuit dezelfde wortel, zo lezen we. Inderdaad, want in beide kerkgenootschappen bevinden zich leden die deel uitmaken van Christus’ Kerk, van Zijn lichaam en gebouw. En dat gebouw is „gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus de uiterste Hoeksteen is”, zo houdt Paulus ons voor (Efeze 2:20).
Vervolgens komt de stap tot eenwording ter sprake. En dan moeten we volgens het interview een spade dieper. We mogen van samengaan geen mensenwerk maken. Inderdaad, op die wijze zullen alle pogingen daartoe geen dageraad hebben. Er moet oprecht schuld worden beleden. Nu is in het laatste boek van wijlen ds. Golverdingen aangetoond dat in 1953 tijdens de synode aan beide zijden onrechtmatig is gehandeld. En gelukkig is hierover ook schuld beleden. Maar dit moet vooral leiden tot ware verootmoediging, zoals ds. Roos zeer terecht aangeeft.
Die beide zaken, schulderkenning en verootmoediging, zijn noodzakelijk aan beide zijden. Bij het instituut maar ook op het grondvlak van beide kerken, bij de gemeenteleden. Eenwording als instituut is op dit moment een brug te ver. Dat zal waar zijn. Maar –het is al meermaals gezegd– geestelijke eenwording moet eveneens opkomen vanuit het grondvlak van beide kerken en dan met name vanuit Gods kinderen. En dat is vaak een zaak van lange adem. En juist om beide grondvlakken bij het proces te betrekken, is het van groot belang dat de kansels van beide kerken voor elkaars predikanten worden opengesteld.
Dogmatische muren
Even terug in de tijd. In de jaren voor het samengaan van de ledeboeriaanse en de kruisgemeenten (1907) gingen predikanten van de kruisgemeenten voor in ledeboeriaanse gemeenten. Met als gevolg dat er zelfs kruispredikanten, na het regelmatig beluisteren van hun prediking werden beroepen door de ledeboerianen en het beroep vervolgens ook aannamen. Uiteindelijk resulteerde dit (onkerkelijk) voorgaan in elkaars gemeenten in het ontstaan van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland.
Tijdens GBS-diensten gebeurt het eveneens regelmatig dat predikanten het Woord mogen verkondigen op een kansel die niet van hun eigen kerkverband is. Maar deze diensten vallen niet onder ambtelijke verantwoordelijkheid van de desbetreffende kerkenraad.
Echter, juist door wederzijds predikanten uit de GGiN en de GG onder ambtelijke verantwoordelijkheid op elkaars kansels voor te laten gaan, kunnen op het grondvlak de gemeenteleden horen of de bestaande (dogmatische) muren werkelijk zo hoog zijn als men denkt. Want in hoeverre is in de prediking in beide kerken het verschil van inzicht met betrekking tot de dogmatische ”voorwaardelijke beloften” van Comrie nu werkelijk te beluisteren? Immers, de Heilige Geest gebruikt nog steeds de prediking in beide kerken om mensen te wederbaren, hoewel dit helaas spaarzamenlijk wordt vernomen. Tussen haakjes, zou juist de verdeeldheid hiervan niet een oorzaak kunnen zijn?
En natuurlijk is het een feit dat er liggingsverschillen in de GG zijn ontstaan. Hierover vinden binnen de GG inmiddels gesprekken plaats. Toch behoeven deze verschillen binnen de GG voor bovenstaande gedachte geen belemmering te zijn. De praktijk zal namelijk uitwijzen dat niet alle predikanten van de GG in de GGiN (en andersom) zullen voorgaan. Immers, gemeenten in de GG en GGiN zullen niet elke predikant uit het andere kerkverband uitnodigen.
Maar laten we vooral niet vergeten dat er in 1907 tussen de kruisgemeenten en de ledeboerianen ook wel wat liggingsverschillen waren. De ledeboerianen stonden een wat bevindelijker prediking voor dan de kruisgemeenten. De conclusie van ds. Kersten was echter dat dit verschil de eenwording niet in de weg hoefde te staan. Niet voor niets wordt in het interview opgemerkt dat ds. Kersten een verbinder was. Het zou zomaar kunnen dat, als hij nu had geleefd, beide kerkverbanden niet meer naast elkaar zouden bestaan. Vooral ook omdat wordt gezegd dat, als hij geestelijke herkenning waarnam, hij juist de verbinding zocht.
Oordelen
Samenvattend: laat de instituten naast elkaar bestaan zo lang als nodig is, maar laten de gemeenteleden ondertussen luisteren naar elkaars Schriftuurlijk-bevindelijke prediking door de kansels open te stellen. Ten slotte zou het, gezien de verschrikkelijke gevolgen van de ontkerstening en secularisatie in ons land en de toenemende vijandschap ten opzichte van alles wat christelijk is in onze samenleving, in de toekomst wel eens kunnen zijn dat we door de Heere naar elkaar toe geslagen worden onder de oordelen. Laten we daarom nu allemaal met elkaar schuld belijden voor de Heere en ootmoed betrachten. Dat is de weg om te komen tot de opdracht die de Heere aan de kerken heeft gegeven: om één te zijn.
De auteur is coördinator voor de Inloop in Bijbelhuis ”In de Gouwstraat” te Rotterdam.