L. van der Tang en ds. G. Hoogerland over eenheid GG en GGiN in lijn van ds. Kersten
Eenheid begint op de knieën. Én: het gaat niet in de eerste plaats om eenheid van de kerken als organisatie, maar om geestelijke eenheid. Die lessen trekt ouderling L. van der Tang, terugblikkend op het leven en werk van ds. G.H. Kersten en zijn streven naar kerkelijke eenheid.
Van der Tang is ambtsdrager in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN), die in 1953 voortkwamen uit de door ds. Kersten bijeengebrachte Gereformeerde Gemeenten (GG). Persoonlijke herinneringen aan ds. Kersten heeft hij niet, daar is hij te jong (1965) voor, maar „ik heb met onderbrekingen veel onder de prediking van ds. F. Mallan gezeten, in Vlaardingen en Rhenen. Die sprak met regelmaat over ds. Kersten. Dat deed hij met eerbied en respect. En de preken van ds. Kersten werden en worden met enige regelmaat in kerkdiensten gelezen.”
Van der Tang geeft toe dat in het verleden de preken van ds. Kersten niet bovenaan stonden op zijn lijstje. „Dat is veranderd. Ik ben zijn preken steeds meer gaan waarderen. Ze zijn heel Schriftuurlijk, heel evenwichtig, zakelijk en toch heel bewogen met zielen. Ja, de waardering is gegroeid.”
Waardering heeft Van der Tang ook voor ds. Kersten vanwege diens organisatievermogen en wil om mensen bij elkaar te krijgen. Dat laatste is een thema dat de Rhenense ambtsdrager bij tijden ook weegt. Hij is ervan overtuigd dat er een opdracht ligt „voor Gods kinderen te doen wat in hun vermogen ligt om de eenheid te bewaren en breuken te helen”, zo schreef hij eens.
Mede dat bracht Van der Tang in 2018 tot een pleidooi om het boek ”Irenicum” van de puriteinse predikant Jeremiah Burroughs (1599-1646) te vertalen, waarin de Engelsman pleit voor vrede en eenheid in de kerk en hij naar een antwoord zoekt op de vraag hoe de breuken tussen Gods kinderen geheeld kunnen worden. De vertaling kwam er en kreeg breed aandacht in kerkelijk Nederland. Van der Tang schreef een uitvoerige inleiding bij de uitgave, waarvan een tweede druk is verschenen.
Loopt er een lijn van Burroughs naar ds. Kersten? Letterlijk dan wel figuurlijk?
„Letterlijk is er bij mijn weten geen lijn. Ik denk niet dat ds. Kersten Burroughs’ boek heeft gelezen. Vermoedelijk heeft ds. Kersten Burroughs’ naam wel gekend als een van de belangrijke deelnemers aan de Synode van Westminster. Burroughs pleitte als congregationalist tijdens die vergadering voor ruimte voor kerken om lokaal zelf invulling te geven aan het kerk-zijn. Daar zal ds. Kersten niet zoveel sympathie voor gehad hebben, want hij was een aanhanger van de presbyteriale Dordtse Kerkorde.
Bovendien stond Burroughs in een andere context. Op de Synode van Westminster was er diepgaande eenheid over de leer. De grote verschillen gingen over de organisatie van de kerk. Burroughs wilde bínnen de nationale kerk ruimte voor eigen invulling, maar was wel een hartstochtelijk pleitbezorger van eenheid.
Verder denk ik dat Burroughs en ds. Kersten heel andere persoonlijkheden waren. Burroughs was in zijn principiële overtuigingen heel vasthoudend, maar in zijn optreden was hij ootmoedig, bescheiden en vreedzaam. Kersten kon soms op stevige toon polemiseren. Maar beiden streefden vurig naar eenheid.”
Burroughs wijst in dat opzicht op het belang van ootmoed. Missen de GG en GGiN de ootmoed waar Burroughs op wijst?
„Burroughs wijst op meer dan alleen ootmoed. Hij wijst ook op de noodzaak van zelfverloochening, geduld, vreugde in de Heilige Geest, liefde. Dat zijn vruchten waar wel wat van te leren valt.
Of de ootmoed ontbreekt bij de GG kunnen ze beter zelf zeggen. En ik kan ook niet voor het geheel van de GGiN spreken. Maar als ik voor mijzelf spreek, dan was er een tijd waarin ik ons kerkverband als het meest uitnemend zag. Dat ben ik in mijn tijd als ambtsdrager een beetje kwijtgeraakt. Er is veel om ons over te verootmoedigen. Een duidelijk voorbeeld is natuurlijk de scheuring van 1980, maar er zijn ook genoeg recentere kwesties.”
Ds. Kersten wist als jonge man Ledeboeriaanse gemeenten en gereformeerde gemeenten onder het kruis bijeen te brengen. Wat kunnen we leren van toen?
„Ons beeld van die tijd is wat eenzijdig, want iemand als ds. N.H. Beversluis speelde ook een belangrijke rol. Hij was de preses van de synode waarop de Vereeniging werd besproken, ds. Kersten was de scriba. Ds. Beversluis leidde de vergadering met krachtige hand. Met alle respect voor ds. Kersten, maar er waren er meer die de Vereeniging van harte steunden. Predikanten gingen al in elkaars gemeenten voor en werden wederzijds beroepen.
Ds. Kersten had graag nog meer mensen bij elkaar gekregen. Er zijn ook samensprekingen geweest met de Christelijke Gereformeerde Kerken, maar die zijn op niets uitgelopen. Dat geldt ook voor de gesprekken met de Schotse Free Presbyterian Church, hoewel hiermee een vriendschappelijke verhouding ontstond.”
Burroughs noemt een reeks aanleidingen die tot verdeeldheid leiden. Herkent u ze in de GG in aanloop naar 1953?
„Duidelijk is dat de menselijke factor, waar Burroughs veel aandacht aan geeft, een grote rol heeft gespeeld richting 1953. Er was bij sommigen antipathie tegen ds. C. Steenblok. De wijze waarop de synodevergadering geleid is, is ook bepalend geweest. Ik heb weleens gedacht: als er iemand was geweest die die morgen op een pauzeknop had kunnen drukken, zou er dan ook een scheuring zijn geweest? Overigens ben ik er blij mee dat de synode van de GG in 2008 met leedwezen heeft erkend dat er toen ernstige kerkordelijke fouten zijn gemaakt.”
Hebben de GG en GGiN nu nog last van bepaalde punten uit Burroughs boek die hij als oorzaken van verdeeldheid noemt?
„Burroughs zag verdeeldheid als ernstige vorm van zondigheid. Ik denk dat Kersten het ook zo zag. Ik vraag me af of wij dat nog steeds op die manier zien.
Ik vind daarbij wel dat het bij het spreken over eenheid vaak te veel, te snel en te eenzijdig gaat over institutionele eenheid. Die eenheid is voor mij echter meer een sluitstuk dan de kern. Ik geloof een algemene, heilige, christelijke kerk. Dan hebben we het niet over een kerk die door fusie is ontstaan, maar door genade. Dat is de gemeente die uit het ganse menselijke geslacht is uitverkoren in enigheid des waren geloofs, zoals de Heidelbergse Catechismus het zegt. Het geloof in die eenheid moet dágelijks in de praktijk beoefend worden, op alle mogelijke manieren.
Je kunt beducht zijn voor moeizame, energieverslindende fusieprocessen die voorbijgaan aan de kern van wezenlijke eenheid - L. van der Tang, ouderling GGiN en publicist
Bovendien, je kunt als instituut een zijn, maar als er dan binnen het instituut bijvoorbeeld predikanten zijn die niet op alle preekstoelen welkom zijn, blijken er scheuren te kunnen zijn binnen het ene instituut.
We kunnen geobsedeerd zijn door institutionele eenheid. Maar het gaat in de eerste plaats om de beoefening van eenheid onder Gods knechten en kinderen. Die eenheid loopt dwars door kerken heen. Iedereen heeft daar-naar te staan. Dan is het niet vreemd om naar de weekdienst te gaan in een andere kerk in je woonplaats. Dan is er gebed voor elkaar. Dat zijn vormen van de ware eenheid beoefenen. Daarom lig ik niet zo wakker van institutionele eenheid, hoewel die natuurlijk niet onbelangrijk is. Maar je kunt ook beducht zijn voor moeizame, energieverslindende fusieprocessen die voorbijgaan aan de kern van wezenlijke eenheid.”
Burroughs wijst op de zonde van de verdeeldheid. Beleeft u dat ook zo?
„Er zijn dingen die binnen de eigen persoonlijke verantwoordelijkheid liggen en dingen die daarbuiten vallen. Dat neemt niet weg dat we met Burroughs wel dat urgentiebesef moeten hebben dat de verdeeldheid zonde is. We mogen daarom niet nalaten eenheid na te streven waar dat kan. Het gaat niet om een bijzaak.
Er wordt soms gemakkelijk gesproken over schuld. Maar schuld is een groot woord. Als je ooit echt je schuld voor God ingeleefd hebt, is dat zo’n ontzaglijke ervaring. Dan praat je niet zo gemakkelijk meer over schuld.
De schuld die er is, ligt in de eerste plaats persoonlijk. Wat kan ik als persoon en als ambtsdrager doen om wezenlijk eenheid te beoefenen? Dat begint op de knieën.”
Waar liggen de grootste hobbels om tot meer eenheid dan wel samenwerking te komen?
„Dan gaat het toch over de breedte van de GG. Dat maakt het lastig van beide kanten. Ik bedoel dit niet hoogmoedig. Wij hebben als kleiner kerkverband ook genoeg met onszelf te stellen. Ik bedoel het als een feitelijke constatering.”
Hoe nu verder met de erfenis van ds. Kersten (De Vereeniging) en Burroughs in onze zakken? Waar ‘moet’ het heen?
„In de achterliggende tien, twintig jaar is er al op veel terreinen meer samenwerking gekomen tussen de GG en GGiN. Denk aan het deputaatschap Bijzondere Noden waar in goede harmonie wordt samengewerkt. Denk aan de gezamenlijke catechisatiemethode rond het vragenboekje van ds. Hellenbroek. Denk aan de gezamenlijke revisie van de Dordtse Kerkorde. Predikanten uit de kerken komen elkaar in allerlei verbanden tegen, zoals rond de Gereformeerde Bijbelstichting, of rond Stichting Reformatorische Publicaties, uitgever van het Reformatorisch Dagblad.
Laten we oefenen in eenheid daar waar het kan. En dat er ook een hartelijke bereidwilligheid mag zijn om dat te doen en na te streven.”
Het is dit jaar 75 jaar geleden dat ds. G.H. Kersten overleed, op 6 september 1948. In een serie artikelen wordt met name zijn kerkelijke nalatenschap belicht. Volgende week donderdag deel 5.