Veroordeel breedte GG niet
We staan in en buiten de Gereformeerde Gemeenten voor de opdracht om samen op te trekken met allen die Schrift en belijdenis liefhebben. Juist vanuit een gemeenschappelijke verbondenheid kunnen we elkaars drijfveren peilen zonder direct over elkaar te oordelen.
De herdenking van de sterfdag van ds. G.H. Kersten, nu 75 jaar geleden, is, evenals het feit dat zeventig jaar geleden ”de scheuring” binnen de Gereformeerde Gemeenten plaatshad, door het RD aangegrepen om het gesprek over kerkelijke eenheid tussen twee ‘broers’ verder op gang te brengen. Sinds 1953 leven ze in onmin en in de jaren na ”de scheuring” vlogen de stukken er soms af.
In de serie keken ‘familieleden’ uit de Gereformeerde Gemeenten (GG) en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN) elkaar aan met het verlangen om het weer goed te maken. Het is wel bedenkelijk dat het erop lijkt dat predikanten uit de GG hereniging zoeken met de GGiN ten koste van een groep gemeenten en predikanten binnen het eigen kerkverband.
Milder klimaat
Door de tand des tijds vervagen veel emoties en verschillen. Maar hoe zit het met ”de leer” en het geloofsleven in beide kerkverbanden? Ik denk dat Geert Jan Rozendaal een redelijk en herkenbaar beeld schetst van de ontwikkeling in de GGiN (RD 14-9). De publicaties ”De bestaansgrond der gemeenten” (1974) van dr. C. Steenblok en ”Uit ons uitgegaan” (1978) van ds. F. Mallan en L.M.P. Scholten markeren de eerste en felle reactiefase. De toon en de inhoud zijn fors. Hoewel ”De waarheid hogelijk geboden” (1994) door ds. J. Roos e.a. aan duidelijkheid niets te wensen overlaat, gaan we eind jaren negentig een andere fase in. Na 2000 vallen de organisatorische veranderingen op. In bijvoorbeeld jeugdbijeenkomsten en zendingsactiviteiten gaan de GGiN de grote broer achterna.
De GG maakten na de scheuring een tegenovergestelde ontwikkeling door. De jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw vertonen een zekere openheid en minder dogmatische robuustheid. Middenfiguren als ds. A. Vergunst en ds. K. de Gier vertegenwoordigen de breedte van het kerkvolk. Door de Goudse kwestie (1974-1978), waarbij de prediking van ds. M.J. van Gelder van de gereformeerde gemeente van Gouda onder vuur lag, werd de tegenstroom die terug wilde naar ”de prediking van vroeger” groter. Niet dat deze weg was geweest, maar ze had duidelijk niet alleen het gewoonterecht.
Met het aantreden van ds. A. Moerkerken als hoofddocent aan de Theologische School en hoofdredacteur van De Saambinder ontstaat een klimaat waarin toenadering tussen de ‘broers’ langzaam gedijt. Al in 1993 zegt ds. Moerkerken in ”Koers” dat hij „geen verschil met de leer van de uitgetredenen kan ontdekken”. Een late instemming van ds. J. Roos volgt in 2017, wanneer hij over Moerkerkens uitleg van de Nederlandse Geloofsbelijdenis in ”Zonder enige twijfel” schrijft: het is „gedegen, zuiver en onderwijzend”. De kerkhistorische studies van ds. M. Golverdingen over de GG, met daarin de erkenning dat in 1953 kerkrechtelijke fouten gemaakt zijn, droegen ook bij aan een milder klimaat.
Aanbod van genade
De voorstanders van een hereniging moeten misschien denken aan wat ze vroeger op schoolreisje zongen: „We zijn er bijna… maar nog niet helemaal.” Want bijna op de plaats van bestemming aangekomen, zien velen in de beide kerkverbanden aan de ‘linkerkant’ van het ‘schoolplein’ gemeenten en predikanten staan die verschillen met wat ze zelf denken. Wordt er op diverse manieren een sfeer gewekt waarbij sommige gemeenten en predikanten in het verdachtenhoekje staan, terwijl er niet naar de diepere motieven gevraagd wordt?
In nagenoeg alle interviews in het RD wordt namelijk de ”breedte van de GG” als een obstakel voor hereniging of meer samenwerking gezien. Het wordt echter niet duidelijk wat er mis is met die breedte. De invloed van predikanten zoals A. Vergunst, J. van Haaren en M. Golverdingen, die in de jaren zeventig en tachtig in het midden stonden, wordt minder. Het lijkt erop dat nogal wat huidige predikanten in de GG op een andere golflengte zitten als we kijken hoe bijvoorbeeld het aanbod van genade in hun preken functioneert. Ds. A.F. Honkoop vroeg ruim vijftien jaar geleden op een predikantenconferentie blijkbaar niet voor niets aan zijn ambtsbroeders: „Durven we als dienaren nog wel vrijuit en onbekommerd het aanbod van genade te preken?” Dat gaf hem namelijk zorg.
Nu wordt de positie die iemand inneemt altijd bepaald door de bril waardoor je kijkt. Dan klinkt de vraag: „Wie schuift er op?” Als we nagaan hoe onderwerpen zoals wedergeboorte, zondekennis, geloof en verbond door de tijd heen in de prediking hebben gefunctioneerd, laat deze vraag zich wel beantwoorden. Het genoemde ”aanbod van genade” wordt, zoals ds. A.F. Honkoop vragend suggereerde, minder vrij en onbekommerd gepreekt.
In deze discussie over eenheid kan juist ds. G.H. Kersten de weg wijzen! Nooit heeft hij de suggestie geopperd om predikanten het eigen kerkverband te laten verlaten indien zij een andere mening hadden dan hij. In de boeken van ds. Golverdingen en Bart Bolier lezen we hoe Kersten in de jaren twintig intensief geijverd heeft om eenheid te zoeken met de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK). Ds. Minderman, die in 1911 vanuit de CGK overging naar de GG, hing de drieverbondenleer aan, maar was een ambtsbroeder en zielenvriend van ds. Kersten.
Grensvraag
De hamvraag waarover het in de GG, met alle bijvoeglijke naamwoorden ervoor en erachter, moet gaan inzake kerkelijke eenheid is: hoeveel verscheidenheid kunnen we aan terwijl we toch ”gereformeerd” blijven? We moeten de volkomen betrouwbaarheid van de Schrift en de onopgeefbaarheid van de belijdenisgeschriften delen. Van daaruit wordt een krachtige samenwerking juist gekenmerkt door acceptatie van verschillen. De verscheidenheid vanuit deze basis bespreekbaar maken overwint kerkpolitiek.
Natuurlijk gaat het over de grensvraag: „Wie hoort erbij en wie niet?” Kortom, wat is je kerkvisie? Is de kerk een groep gelijkgezinden die elkaar vooral bevestigen of vinden we dat we met de flanken die er bínnen de kerk zijn aan elkaar gegeven zijn? Dan moeten we met verschillen leren omgaan, zoals onze gereformeerde vaderen ook deden. En ze vooral open met elkaar bespreken en met elkaar luisteren naar wat de Schrift leert. Zo kunnen we ook van elkaar leren.
Als zich opnieuw vragen over bijvoorbeeld het Schriftgezag, het verbond en de doop aandienen, is het goed dat de theologische bezinning doorgaat. Ds. A. Vergunst en ds. F. Mallan hebben bij vragen hierover antwoord gegeven. Ze volstonden niet met te verwijzen naar wat ds. Kersten gezegd had. Theologiebeoefening ontwikkelt zich altijd in rapport met de tijd. Ook hierin is Kersten tot voorbeeld. Niet voor niets staat het woord ”vernieuwer” in de ondertitel van ”Kersten in kleur” van Bolier.
Opdracht
Zo staan we in onze tijd in en buiten de GG voor de opdracht om samen op te trekken met allen die Schrift en belijdenis liefhebben. Juist vanuit een gemeenschappelijke verbondenheid kunnen we in de ontmoeting elkaars drijfveren peilen zonder elkaar direct te beoordelen of te veroordelen. Laten allen die gereformeerd heten en willen zijn in de zin van de belijdenisgeschriften op dezelfde foto gaan staan. En niet van elkaar schrikken, want elke groepsfoto heeft een midden, een rechterkant en een linkerkant.
De auteur is scriba-ouderling in de gereformeerde gemeente van Bodegraven en secretaris van het Contact Orgaan Gereformeerde Gezindte (COGG).