Veel geloofstaal te abstract om confronterend te zijn
„Het doet me verdriet als ik zie hoeveel christelijke jongeren ten diepste niet goed weten wat hun christen-zijn betekent”, schrijft docent godsdienst Jan de Wit. „Toch heb ik hoop. Want in al hun verlegenheid hunkeren ze naar betekenis, naar echtheid, naar de nabijheid van God in hun persoonlijke leven.”
Stel je voor dat een onkerkelijk iemand aan jou vraagt: „Hoe kom je in de hemel?” Wat zou je dan antwoorden? Ieder jaar begin ik mijn lessen over Maarten Luther in de tweede klas met deze vraag. De antwoorden komen vaak op hetzelfde neer. „Dan moet je je ellende kennen.” „Dan moet je je zonden belijden.” „Dan heb je een nieuw hart nodig.” „Nee”, zegt iemand anders, „je moet geloven.” „Oké”, zeg ik dan, „geloven dus. Wat moet je dan geloven?„ „Ehm… de Drie-eenheid…?” klinkt het aarzelend.
Mijn vijfdeklassers gaan met elkaar in gesprek. De opdracht luidt: „Leg aan een buitenstaander uit wat zonde is en wat de oplossing is voor dit probleem.” Terwijl ik door het lokaal loop, hoor ik de gesprekken aan. Ze komen ongeveer op hetzelfde neer: „Zonde is dat je iets verkeerds doet. En de oplossing is dat je je bekeert, dat je om vergeving vraagt.”
Algemene waarheden
Ik kan er niet aan wennen. Steeds weer schrik ik hiervan. Niet alleen omdat bijna niemand de naam van de Heere Jezus noemt, maar ook omdat de meeste leerlingen antwoord geven door slechts algemene waarheden te noemen. En als ik doorvraag, weten ze vaak niet goed wat die waarheden betekenen. Het probleem is niet dat ik geen leerlingen ontmoet die de Heere Jezus oprecht liefhebben, maar dat de meeste van mijn leerlingen blijven steken in vage, algemene antwoorden op de basale vragen van het geloof.
Het gaat niet om een incident. Ieder jaar gebeurt het weer. Het probleem beperkt zich ook niet tot een bepaalde kerkelijke hoek. Het komt voor in de breedte van de gereformeerde gezindte. Steeds weer vraag ik me vertwijfeld af: Hoe kan het toch dat zoveel reformatorische jongeren de basale vragen over het geloof niet kunnen beantwoorden? Dat ze Luthers preek over Johannes 3:16 als remonstrants of zelfs rooms betitelen? Dat ze vol overtuiging beweren dat geloofszekerheid onmogelijk is, tenzij God je die geeft in een droom of een visioen? Dat ze vaak alleen antwoord kunnen geven door overbekende algemene termen te noemen, terwijl ze niet eens goed weten wat die betekenen?
Deïsten
Ik vermoed dat dit probleem samenhangt met een ander probleem. Een probleem dat ik ook bij mijzelf signaleer. Iets wat algemeen blijft, blijft immers ook op afstand staan.
En dat is het tweede waarover ik mij zorgen maak: Wij, westerse christenen, zijn in de praktijk deïsten geworden. Wij belijden met de mond wel dat God dicht bij ons is, maar in werkelijkheid ervaren we dat Hij zich ver bij ons vandaan bevindt. We hebben moeite met het geloof dat we niet alleen in een materiële maar ook in een geestelijke wereld leven. Dat duivelen en engelen maar ook God zelf zich in onze onmiddellijke nabijheid bevinden. De geestelijke wereld is zo ver van ons af komen te staan dat we ons er maar weinig bij kunnen voorstellen.
Geestelijke blindheid
Deze ”geestelijke blindheid” of dit ”praktisch deïsme” is uiteraard niet zomaar ontstaan. Het is het resultaat van een culturele ontwikkeling die al in de late middeleeuwen begon. De westerse mens kon steeds minder uit de voeten met een geestelijke realiteit, een niet- materiële wereld die even werkelijk is als de wereld die onze zintuigen waarnemen.
Het gevolg is dat de westerse (kerk)mens zichzelf niet meer voor Gods aangezicht ziet staan. Hij beeft nauwelijks meer voor Gods majesteit en verheugt zich evenmin in Zijn heiligheid. Maar zonder het ”coram Deo” (leven voor Gods aangezicht) verbleekt ons geloof. Dan speelt mijn leven zich niet rechtstreeks af onder het oog van God en verwatert de ethiek. Dan hoor ik in de Bijbel niet meer de levende stem van Christus en verwordt de preek tot een algemeen verhaal.
Concreet
Veel van mijn leerlingen blijven steken in algemene waarheden omdat, ben ik bang, onze geloofsoverdracht daar ook vaak in blijft steken. Wij geloven te weinig in Gods nabijheid en daarom spreken we over Hem met vage, abstracte begrippen. Zou dit niet een oorzaak zijn van de oppervlakkigheid die in de kerk zoveel wordt ervaren? Die oppervlakkigheid heeft overigens meer dan één gezicht: Er is evengoed oppervlakkig geloof als oppervlakkig ongeloof. Het probleem dat ik signaleer, komt dan ook voor in de breedte van de kerk.
In het dagboek van de Schotse predikant Andrew Bonar las ik iets wat me raakte: „Het is de predikant die spreekt in het geloof of in het besef van Gods aanwezigheid die het meest gezegend wordt.” Ongetwijfeld verwijst Bonar hier naar zijn goede vriend Robert Murray McCheyne, voor wie hij grote bewondering had.
Wie kennis neemt van de preken van McCheyne, en ook die van Jonathan Edwards of iemand als ds. G. Boer, voelt dat deze mannen gelóófden wat ze zeiden. Er gaat kracht uit van hun woorden omdat ze doordrongen waren van het besef van Gods aanwezigheid. Als hoorder of lezer wordt je rechtstreeks geconfronteerd met Gods heiligheid en majesteit en met de wijd geopende armen en het brandende hart van Christus.
Het is opvallend dat genoemde predikers niet schroomden om concreet te zijn. Zij maakten niet alleen de zonde en het ongeloof concreet, maar eveneens de toe- eigening van het heil. Want juist in het concrete wordt het Woord persoonlijk en ervaar ik de nabijheid van God.
Veel van onze geloofstaal is te abstract om confronterend te zijn. Een oproep tot geloof bijvoorbeeld, hoe Bijbels die ook is, is voor veel mensen toch te abstract. Ze blijft daarmee op afstand staan. Maar als de oproep klinkt om te luisteren naar de stem van Christus, om je zonden op Hem te leggen, Zijn verzoening en heerschappij te aanvaarden, dan wordt het abstracte concreet. Dan staat het Woord niet meer op afstand, maar voel ik mij persoonlijk aangesproken door de levende stem van God.
Verlangende ogen
Het doet me verdriet als ik zie hoeveel christelijke jongeren ten diepste niet goed weten wat hun christen-zijn betekent. En toch heb ik hoop. Want in al hun verlegenheid hunkeren ze naar betekenis, naar echtheid, naar de nabijheid van God in hun persoonlijke leven.
Als ik aan mijn tweedeklassers uitleg wat Luther ontdekte (dat geloven betekent dat je ruilt met Christus: „Ik geef U mijn zonden en laat me bedekken met Uw gerechtigheid”), als ik hen ervan verzeker dat je het wonder van de wedergeboorte gaat ervaren als je zó dagelijks met Christus leeft, dan wordt het stil in het lokaal. Dan zie ik verlangende ogen en hongerige blikken. Dan gaat de hemel open en komt de Heere Jezus heel dichtbij. Dan verwonderen we ons samen over de God Die zalig worden zo eenvoudig heeft gemaakt!
De auteur is docent godsdienst en studeert theologie aan het Hersteld Hervormd Seminarium.