„Nederland is geen gelovig land meer”, schreef het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) vorig jaar. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bracht vrijdag nieuwe cijfers naar buiten: 43 procent van de bevolking rekent zich tot een kerkelijke gezindte of een levensbeschouwelijke groepering, 3 procent minder dan in 2019. Maar dit soort statistieken zegt weinig over de vraag of Nederland wel of niet een christelijk land is.
Cijfers zijn er genoeg. Donderdag keken 2,4 miljoen mensen naar The Passion, het „paasspektakel” van KRO-NCRV. Nederland telt 1,3 miljoen leerlingen die onderwijs volgen op protestants-christelijke of rooms-katholieke scholen, 54 procent van alle leerlingen. Van de 15-plussers in Nederland bezoeken er 1,8 miljoen regelmatig –minstens eens per maand– een gebedshuis.
Dit soort kale cijfers zegt niet zo veel, maar de onderzoekers van het CBS hebben ook de ontwikkeling ervan in kaart gebracht. Daaruit blijkt een gestage afname: het aandeel van de Nederlanders dat regelmatig een religieuze dienst bijwoont, daalde in tien jaar tijd van 17,2 naar 12,1 procent.
Bevestigen deze cijfers nu wat het SCP stelde: „Nederland is geen gelovig land meer”? Dat hangt er vanaf wat je onder ”gelovig” verstaat. Statistici rekenen ook bezoek aan de moskee en de synagoge mee en bij ”christenen” verstaan zij zowel baptisten als de leden van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en mensen die zich Grieks-orthodox noemen.
De onderzoeken geven dus slechts in grote lijnen een beeld van de religiositeit van Nederland: een land met christelijke wortels waarvan steeds minder zichtbaar is. Reformatorische christenen betreuren die ontwikkeling, maar hoeven er ook weer niet verbaasd over te zijn. De Heere Jezus vroeg Zich af of Hij, bij Zijn wederkomst, nog geloof op aarde zou aantreffen. Het Evangelie zal wel over de hele aarde verspreid worden, maar dat betekent nog niet dat het ware geloof toeneemt naarmate de wereld ouder wordt.
Het is immers niet om het even over welk geloof het in al deze onderzoeken gaat. Kerkelijke betrokkenheid of het bezoek aan een gebedshuis maakt iemand niet zalig. Dat is alleen mogelijk door een waar geloof, het geloof van een zondaar die zich vastklampt aan Jezus Christus om gered te worden. Wie dat mist –kerkelijk of onkerkelijk, religieus of niet– bouwt op zandgrond.
Dat werpt een heel ander licht op statistieken over religiositeit en kerkbezoek. Toch is dat hoe de Bijbel spreekt over het geloof. Daaruit blijkt ook dat menselijke maatstaven ongeschikt zijn om het aantal van deze gelovigen vast te stellen. Discipelen als Petrus, Thomas en de Emmaüsgangers zouden al snel verdacht zijn. Niet voor niets geeft Jezus een ontwijkend antwoord op de vraag of er veel of weinig mensen zalig zullen worden. Strijd om in te gaan door de enge poort, is Zijn reactie. Mensen hoeven niet te weten hoe groot dat aantal is, maar wel hoe het hun deel kan worden.