Opinie
Lerarentekort vraagt om aanpak van onderop

Laten we voorkomen dat het onderwijs zijn eigen ”stikstofmoment” tegemoet gaat. Dat lukt alleen wanneer alle partijen beseffen én de ruimte krijgen en nemen om het lerarentekort ”van onderop” op te lossen.

Berend Kamphuis
„De voorstellen van minister Wiersma om het lerarentekort tegen te gaan, zijn sterk technocratisch gekleurd.” beeld ANP, Lex van Lieshout
„De voorstellen van minister Wiersma om het lerarentekort tegen te gaan, zijn sterk technocratisch gekleurd.” beeld ANP, Lex van Lieshout

In bestuurskringen wordt nu onderhandeld over de vorming van de Regionale Aanpak Toekomst Onderwijsarbeidsmarkt (RATO) om het lerarentekort tegen te gaan. De voorstellen van minister Wiersma zijn –geïnspireerd door het rapport van Lodewijk Asscher– sterk technocratisch gekleurd. Er is sprake van regiovorming die van bovenaf wordt opgelegd, volgens een onderwijsvreemde indeling. Zo ontstaat een extra bestuurlijke laag, met zogenaamde doorzettingsmacht, de bevoegdheid om zo nodig in te grijpen.

Waarom zitten partijen aan tafel? Niet omdat ze de voorstellen zien als een mogelijke oplossing van het lerarentekort. In het onderwijsveld ken ik niemand die positief of enthousiast is. Nee, de minister verleidt, stuurt of dwingt met geld. Geldstromen worden verlegd naar de nieuwe bestuurlijke grootheid, en dus denken besturen: laten we er dan maar het beste van maken. Oftewel ”damage control” (de schade beperkt houden). Bestuurders worden verleid om hun rol pragmatisch op te vatten in plaats van inhoudelijk en positief-opbouwend. Hun afweging is begrijpelijk, maar het bod van de minister is wel een enorme belediging aan het hele onderwijsveld. Hij maakt geen analyse van (de kansen van) bestaande samenwerkingen en maakt niet aannemelijk dat de nieuwe constructie tot betere resultaten leidt. Hij springt over de inhoud en de bestaande werkelijkheid heen en dwingt bestuurders met geld en een van bovenaf opgelegd model. Het is de stikstofkaart in een ander jasje: technocratie zonder inhoudelijk gezag.

Motieven minister

In het veld wordt veel nagedacht over de motieven van de minister. Waarom wil hij iets wat zeer waarschijnlijk niet werkt en bestaande samenwerkingsvormen frustreert? Zijn handelen laat twee lijnen zien.

Enerzijds is er de voortdurende diskwalificatie en marginalisering van bestuurders. In de voorstellen wordt dat onder andere zichtbaar in het eventueel verleggen van de verantwoordelijkheid van het benoemingsbeleid naar (het bestuur van) de RATO’s. Of in de mogelijkheid voor de zogenaamde Realisatie-Eenheid (we zijn op militair terrein…) om in te grijpen als bestuurders falen. Anderzijds is er de lijn van regionalisering: het verleggen van het bestuurlijke zwaartepunt van vitale maatschappelijke organisaties naar functionele, regionale verbanden. Dus een omslag van maatschappelijke democratie naar functionele sturing.

In beide gevallen staat de inrichting van het huidige stelsel op het spel. De minister zegt het niet, maar een sluipende stelselherziening en nationalisering kondigt zich aan. Het is een politieke ereplicht om daar open een eerlijk over te zijn. Waar is de liberaal Wiersma, die weet dat de vrijheden die sinds 1848 in de Grondwet staan, bedoeld zijn om de samenleving van onderop vorm te geven en op te bouwen? Wanneer is bij hem het geloof in de constructieve maatschappelijke krachten omgeslagen in wantrouwen, verpakt in een technocratisch jasje? Wat is zijn agenda? Waarom probeert hij iets door te drukken waarvan iedereen weet dat het niet werkt? Of moet het zover komen dat ook wij zeggen: „de overheid moet vooral even tot stoppen gemaand worden”?

Eigen oplossing

Wie op een afstand kijkt, ziet een ”rituele dans” tussen ‘Den Haag’ en het onderwijsveld. Die wordt steeds heftiger en onvruchtbaarder. Er wordt een probleem gesignaleerd, ‘Den Haag’ weet eigenlijk al wat er moet gebeuren, vraagt aan de besturen het op te lossen en laat alvast meer of minder subtiel weten zo nodig met wet- en regelgeving de eigen oplossing op te leggen. Niemand voelt zich aangesproken op zijn ”betere ik”, iedereen komt in de overleefstand, vertoont cosmetisch gedrag en kijkt, als het even kan, de andere kant op.

Wanneer en hoe breken we daar eindelijk uit? Er is een grondig gesprek nodig over de inrichting van het bestel. Nu doet zich de opgave van het lerarentekort voor. Daar is de keuze: als we de dwang van de minister niet accepteren, hoe kunnen we dan onszelf en elkaar uitnodigen en zo nodig dwingen tot noodzakelijke verbeteringen? Die vraag is niet te beantwoorden in een artikel, maar dient zich wel met kracht aan. Hoe tonen we onszelf als krachtige middenveldorganisaties in plaats van als marktpartijen?

De urgentie van het lerarentekort is zeer groot. Dat beseffen bestuurders heel goed. Een peiling onder bestuurders van Verus wijst een vruchtbare weg: maak van de nood een deugd. Dat kan op twee manieren. De eerste weg: benut de mogelijkheden binnen bestaande kaders veel meer. Voorbeeld: bestuurders van Verus willen zich graag binden aan de opgave om jonge, startende docenten echt vast te houden. Nu vertrekt een fors percentage na twee, drie jaar: een schandvlek.

De tweede weg: nu in (bijvoorbeeld) de grote steden de nood zo verschrikkelijk groot is, zouden de bestuurders daar de ruimte moeten krijgen om met minder onderwijstijd, de inzet van digitale middelen en meer functieverscheidenheid tot een wezenlijk andere inrichting van het onderwijsproces te komen, waardoor de kwaliteit wellicht zelfs toeneemt.

Laten we voorkomen dat het onderwijs zijn eigen ”stikstofmoment” tegemoet gaat. Dat lukt alleen wanneer alle partijen beseffen én de ruimte krijgen en nemen om het lerarentekort ”van onderop” op te lossen. Pas dan kan een nieuw ”samen” ontstaan.

De auteur is voorzitter college van bestuur Verus (Vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs). Bron: verus.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer