Met het hele gezin knielden ze rond het bed terwijl het water in huis steeg. De familie Van Vreeswijk woonde nog maar twee dagen in Zeeland toen de dijken braken. De angst voor het water bleef altijd.
Ontroerd zit G. van Vreeswijk-Kraan in haar stoel in haar appartement in Huize Winterdijk in Gouda. Ze is honderd jaar. Haar man, met wie ze meer dan zeventig jaar was getrouwd, ontviel haar vier jaar geleden. Naast de vreugde van een groot nageslacht, met twaalf kinderen en vijf generaties, viel haar ook veel verdriet ten deel. Ze stopt het niet weg. „Je moet erover praten, anders gaat het vanbinnen vastzitten.” Dochter Anneke Rozendaal-van Vreeswijk, ten tijde van de ramp een baby van zeven maanden, staat haar moeder bij. Van Vreeswijk weet het meeste nog wel. Maar soms heeft ze een geheugensteuntje nodig.
Het echtpaar Van Vreeswijk, beiden geboren in Kamerik, komt op vrijdag 30 januari 1953 met vijf jonge dochtertjes aan in Rilland. Ze hebben na enkele jaren huwelijk Ederveen achter zich gelaten. De zeventienjarige Eefje Klok, een zus van de latere ds. T. Klok, is als hulp in de huishouding meegekomen. Het is voor het eerst dat Klok de zee ziet. Van Vreeswijk: „Mijn man was onderwijzer in Ederveen en werd in Rilland hoofd der school, zoals dat destijds heette. Hij was de opvolger van de vader van ds. C.J. Meeuse. We gingen wonen in het huis dat van de school was. Het was een groot en ongerieflijk huis, met weinig ramen.”
Enige ontmoeting
Die vrijdag waait het al vrij stevig. Op zaterdag slaan er stukken uit de Westerscheldedijk bij het nabijgelegen Bath. Maar van een aanstaande ramp hebben de Van Vreeswijks nog geen besef. Het nieuwe schoolhoofd besluit voor kennismaking op bezoek te gaan bij A. Cijsouw, die schoolbestuurslid is en betrokken is bij de dijkbewaking. Het wordt hun enige ontmoeting. Net als burgemeester De Goffau komt Cijsouw in de nacht van zaterdag op zondag om het leven wanneer ze worden overvallen door een dijkdoorbraak. Cijsouw laat een zwangere vrouw en vier kinderen achter.
Die avond gaat het gezin Van Vreeswijk naar bed, enkele uren voordat de ramp zich voltrekt. „Vroeg in de ochtend maakte Eefje me wakker. Er was volgens haar allemaal water. Ik dacht dat ze bedoelde dat er wat water in de kelder stond. Maar toen ik naar buiten keek, was het water overal.” Gelukkig staat het huis van de Van Vreeswijks hoog. „Het water stond in de woonkamer. Het was eb en het water had al hoger gestaan terwijl wij sliepen. We waren zo moe door de verhuizing dat we niets van de ramp hadden gemerkt. De kinderen sliepen boven. Als ze beneden hadden gelegen, zouden ze zijn verdronken.”
Familiefoto’s
In de woonkamer drijven familiefoto’s. Het is het enige waardevolle wat het gezin door de ramp zal verliezen. Stoelen uit de woonkamer worden naar de bovenverdieping verplaatst. Ook een pan soep en een petroleumstel gaan naar boven. „Er kwam nog water uit de kraan, dus ik heb een paar kannen met water klaargezet.”
Mensen in de buurt die lager wonen, hebben het moeilijker. Uiteindelijk komen twaalf mensen uit de gemeente Rilland-Bath om het leven. „We hoorden buiten mensen roepen. Sommige mensen hadden hun kinderen aan zolderbalken vastgebonden om te voorkomen dat ze in het water vielen.” Twee keer stijgt het water in de woning van de Van Vreeswijks. „Bij vloed kwam het water steeds een traptrede hoger.” De angst zet aan tot bidden. „Met elkaar gingen we rond het bed op de knieën. We dachten dat we allemaal om zouden komen.”
De nacht van zondag op maandag is opmerkelijk vredig. „Het was heel stil. De maan scheen prachtig op het vlakke, rustige water. Ik dacht dat de hele wereld onder water stond.” Op maandag komen er roeiboten. „Een dokter die in de straat woonde had gezegd dat dat nieuwe gezin maar eerst moest worden gered. De Belgische soldaten die in de boot zaten, konden helemaal niet roeien. We dreigden naar de Schelde te drijven.” Een dorpsgenoot die ook in de boot zit, kan echter wel roeien.
Radioberichten
Met elkaar gaan ze naar een hogergelegen spoorbaan. „Anneke moest een schone luier, maar die hadden we niet. Dus we deden haar maar een servet om.” Met auto’s worden ze geëvacueerd naar een klooster in Bergen op Zoom. „De radio stond aan. We hoorden de hele tijd berichten over mensen die waren verdronken. Dat was vreselijk. We kregen erwtensoep, maar die kon ik niet door mijn keel krijgen.”
Van Bergen op Zoom gaan ze al snel door naar Kamerik, waar ze onderdak vinden bij familie en bekenden. „Mijn man ging al snel weer terug naar Bergen op Zoom. Daar gaf hij les aan geëvacueerde kinderen. Er was ook een pastoor die vloekte. Mijn man heeft daar wat van gezegd.”
Op 28 april, de verjaardag van haar man, keert het gezin terug naar Rilland. „Andere mensen hadden ons huis al een beetje schoongemaakt. Het behang, de vloer en de kelder waren smerig. In de tuin lag aangespoeld hout. Daar hebben we de hele winter van kunnen stoken. Vervolgens ging de kachel kapot, want dat hout was veel te nat.”
Door de ramp vragen de Van Vreeswijks zich af of ze er wel goed aan hebben gedaan om naar Zeeland te verhuizen. „Het eerste wat je denkt is: rust er wel zegen op dat we dit hebben gedaan?” Ze blijven nog tien jaar in Zeeland, totdat Van Vreeswijk in 1963 hoofd wordt van de Graaf Jan van Nassauschool in Gouda. In de jaren die volgen, gaan ze nog regelmatig terug naar Rilland. „Toen we in Zeeland woonden, was iedereen bij storm bang. In Gouda was dat niet zo.” Van Vreeswijk blijft haar hele leven bang voor het water. Ze blijft praten over de ramp. „Vroeger deden mensen dat niet. Maar je moet het niet wegstoppen. En ik wil ook blijven vertellen dat de Heere ons wonderlijk heeft gespaard.”