Met een roeibootje een ladekastje van zijn oom met honderden guldens briefgeld uit een ondergelopen woning halen. En een stevige tante die alleen maar van de bovenverdieping gehaald kon worden door een tussenstijl uit een kozijn te zagen.
Rien Vroegindeweij uit Gouda maakte als jongeman van 20 de watersnood mee in Stad aan ’t Haringvliet. Hij beleefde angstige momenten, maar terugkijkend kan hij bij sommige situaties ook een glimlach niet onderdrukken.
„Om twee uur ’s nachts bonsde iemand op de rolluiken van onze woning. Hij riep: „Er is een dijkdoorbraak!” Wie het was, weet ik tot op de dag van vandaag niet. Ons gezin –vader, moeder en vier kinderen– ging gelijk uit bed. Kort daarna ging de klok van de hervormde kerk luiden. Wat er precies gebeurd was, wisten we niet, maar dat het ernst was, beseften we terdege. We hadden geen telefoon en geen radio. Ons huis stond aan de laaggelegen Boomgaarddreef buiten Stad aan ’t Haringvliet.”
De opa en oma van Vroegindeweij woonden samen met een ongetrouwde zus van zijn moeder in een huisje op de dijk, enkele honderden meters vanaf de Boomgaarddreef. „Moeder ging met mijn twee jongere zussen, Co en Anna, direct naar de woning op de dijk. Dat was ergens tussen twee en drie uur in de nacht. Op de dijk was het veilig.
Vader, broer Hans en ik gingen alle meubels uit ons huis naar de zolder brengen. Toen we dat gedaan hadden, keek vader naar buiten en zag dat de sloten tot de bovenzijde waren gevuld met water. Daarop zijn wij ook gelijk naar de dijk gelopen. Dat was een afstand van een paar honderd meter. Maar het water steeg snel. Op het moment dat we bij de dijk kwamen, stond het water al tot ons middel. De stroming was sterk en er dreef van alles voorbij, balen stro en hout. Op advies van vader hadden we ook een fiets meegenomen. Die hielden we samen vast. Dat gaf houvast. We waren dankbaar dat we dit deel van de ramp hadden overleefd.”
Angstig
Maar daarmee was het gevaar niet geweken. De 90-jarige Vroegindeweij, die in Huize Winterdijk in Gouda woont, vond het wel spannend: „We wisten niet wat er nog meer ging komen. Het water stroomde links en rechts van de woning over de dijk heen. Toen hebben we angstige momenten meegemaakt. Zeker ook toen we hoorden dat het water zondag nog hoger zou komen. Dat is gelukkig niet gebeurd, maar er werd wel een gat in de dijk geslagen naast de woning waarin we verbleven. Daardoor waren we van Stad aan ’t Haringvliet afgesneden. In de loop van de zondag is er toen een touw over het gat gegooid, waarna we met een roeiboot naar de andere kant werden gevaren. We moesten het touw vasthouden om te voorkomen dat we afdreven. Er was een sterke stroming in het gat.”
Daarna is het gezin naar een oom en tante gegaan. Die hadden een kruidenierswinkel aan de Voorstraat. Stad aan ‘t Haringvliet zelf is tijdens de ramp niet overstroomd.
Na een aantal weken was het water zover gezakt dat de familie Vroegindeweij terug kon naar hun huis aan de Boomgaarddreef. „Maar wat zag dat eruit. Overal viezigheid en modder, ook in huis. De muren en vloeren waren verzadigd van zout water. Maar er was wel veel eensgezindheid in die tijd. Mensen en families hielpen elkaar. Dat was mooi om te zien.”
Tante Marie
De redding van zijn tante Marie is een verhaal apart, zo vertelt Vroegindeweij. „Zij woonde aan de Burgemeester Sterkstraat en was niet op tijd uit huis gevlucht, waarschijnlijk omdat ze niet was gewaarschuwd. Het water stond bijna tot aan het plafond. Toen er een boot kwam om haar te redden, was er een probleem. Vanwege haar omvang kon mijn ongetrouwde tante niet door het raam naar buiten. Toen hebben ze een tussenstijl uit het kozijn gezaagd, waardoor er dubbel zo veel ruimte ontstond. Zo is ze gered.”
Ome Frans
Nog mooier is het verhaal over het geld van de ongetrouwde oom Frans van Vroegindeweij, die ook in het huis aan de Burgemeester Sterkstraat woonde. „Die oom had nogal wat geld dat hij bewaarde in een secretaire met rolluik. Enkele dagen na de dijkdoorbraak vroeg hij aan mij en aan mijn broer Hans of wij dat geld wilden gaan halen met de roeiboot. Dat wilden we wel. Toen we bij het huis kwamen, moesten we eerst het kastje zien te vinden. Dat dreef in de kamer tussen al het andere huisraad. Toen we het kastje hadden gevonden, konden we het echter niet open krijgen. Het rolluik was uitgezet door het water. Toen hebben we het kastje met een touw achter de roeiboot gebonden en zo zijn we naar de dijk gevaren.
Oom Frans was natuurlijk blij dat hij het kastje had. Hij heeft het toen opengebroken. Het geld was er allemaal nog, maar het was wel kletsnat. Hij heeft toen alle briefjes aan een touwtje rond de kachel gehangen. Ik zie ze nog wapperen.”