Zeeuwse klas in gesprek over watersnood: „Mijn overopa zat op het dak met een pan soep”
In een havo 2-klas op het Calvijn College is de watersnood opeens dichtbij. Via voorwerpen, vragen en verhalen komt het rampjaar op een doordeweekse dag tot leven. „Mijn overopa zat met een pan soep op het dak te wachten op hulp.”
In de personeelskamer ruikt het naar koffie en Cup-a-Soup. Een groepje docenten nuttigt de lunch. „M’n vader was vijf toen hij de watersnood meemaakte”, vertelt de conciërge. „Hij is z’n hele leven bang gebleven voor water.” Een docent vertelt over haar oma die 1953 van dichtbij meemaakte. „Maar ze vertelde er nooit wat over. We moesten haar verhaal in de krant lezen.”
Als de bel is gegaan, neemt een havo 2-klas plaats in het lokaal. Roos wipt ongedurig op haar stoel. Ze verliest haar evenwicht en slaakt een kreet. Een klasgenoot vangt haar op. De binnenkomst van de fotograaf zorgt voor wat consternatie. Een aantal leerlingen wil niet op de foto. Ruben heeft er geen moeite mee. „Ik heb een modellenbureau”, grapt hij.
Geschiedenisdocent Florieneke den Hollander-de Wolf wil in het uur voor de pauze aandacht besteden aan de watersnood. De leerlingen hebben voorafgaand aan de les de opdracht meegekregen om een voorwerp of een verhaal over het rampjaar mee te nemen. Een rondje door de klas laat zien dat menig familielid de watervloed van dichtbij meemaakte.
Jeanne-Lynn is net in een tussenuur met twee vriendinnen naar haar opa geweest, die op loopafstand van de school woont. Met een spiekbriefje in de hand begint ze aan haar verhaal. „Mien opa en oma”, klinkt het, waarna de anekdote zich in plat Zeeuws ontrafelt. „In het Nederlands graag”, commandeert de docent vriendelijk. Jeanne-Lynn vertelt over haar opa die wilde helpen in Oostdijk. „Hij zat op een vlot en werd door het gat in de dijk getrokken. De kracht van de stroming was enorm.”
Sanne is ook op familiebezoek geweest. Daar hoorde ze hoe een bekende van haar opa als enige van zijn gezin de ramp overleefde. „Het dak waarop ze zaten, stortte in. Daarna verdronk zijn vrouw.” In het geweld van het water probeerde de man zichzelf en zijn zoon te redden. „Hij raakte echter bewusteloos en moest zijn kind loslaten. Dat verdronk.” De klas valt stil bij het horen van de aangrijpende verhalen. De watersnood voelt dichtbij. Het verdrietige verleden wordt door de verhalen tastbaar, het geleden leed invoelbaar.
De enige drie jongens in de klas van zeventien leerlingen hebben zich niet echt voorbereid op de les. „Heb je echt niets in je hoofd?” vraagt Den Hollander aan Ruben. „Daar zit niet veel”, antwoordt hij lachend. Lindy daarentegen heeft twee voorwerpen meegenomen. Een kaart met daarop de overstroomde gebieden en het boek ”De Ramp”. Ze vertelt hoe haar overopa nog net een pan soep van het fornuis wist te redden, voordat de noordwesterstorm het huis volledig onder water zette. „Op het dak was het verschrikkelijk koud.”
Lichtblauwe pen
Als alle leerlingen geweest zijn, laat de docent op het bord een foto zien van een kapot Bijbeltje. „Dat was van de 12-jarige Paulientje”, vertelt Den Hollander. „Ze verdronk tijdens de storm, nadat hun huis instortte.” Toen het meisje na de storm enkele honderden meters verderop gevonden werd, had ze één ding stevig in haar hand: het Bijbeltje. „Toch bijzonder”, merkt de docent op, „de meeste kinderen van haar leeftijd zouden misschien hun pop meenemen. Zij koos voor een Bijbeltje.”
Na een kort filmpje van SchoolTV, waarin een overlevende in plat Zeeuws vertelt hoe een „kleerkist” haar redding werd, gaan de leerlingen aan de slag met een opdracht. Tijdens de uitleg gooit Veerle een propje op de tafel van Sven. Roos vraagt aan de vier tafels verderop zittende Linde of ze „die lichtblauwe pen” mag lenen.
De tieners moeten aan de slag met een gedicht. „Maar het hoeft niet te rijmen”, stelt Den Hollander de leerlingen direct gerust. „Schrijf het vanuit het perspectief van een voorwerp. Bijvoorbeeld een ingestort huis, het vlot van de opa van Jeanne-Lynn of het Bijbeltje van Paulientje. Wat dacht, zag en hoorde het object allemaal tijdens die storm?”
Veerle en Heidy besluiten om te dichten over water. De volzinnen schieten al snel over tafel. „Ik ga waar ik niet heen wil. Ik voel dat ik mensen vermoord. Ik huil om al het verdriet dat ik aanricht. Ik ben het vijandige water.” De jongens voor in de klas dichten over de kledingkist van de overlevende uit het filmpje van SchoolTV. Een paar meiden kiezen voor „een wiegje met een baby erin”.
De leerlingen schrijven hun werkbladen vol. Denkend aan de ramp die was. Zich voorstellend wat hun voorwerp overkwam. Wiens leed het aanschouwde of welk verdriet het veroorzaakte. „Ik ben klaar”, roept Ruben, waarna hij ritmisch met zijn vingers op tafel begint te trommelen.
De klas verzamelt zich voor de deur. Wat jongens stoeien om een bezem. De bel gaat. De deur zwiept open. Het heden stroomt de geesten binnen. De geschiedenis blijft achter in het lokaal.