Hoe leef je verder als je moeder gestorven is en je vader niets van je wil weten? In haar nieuwe roman neemt Liesbeth Goedbloed de lezer mee op reis door een vooral nachtelijk Rotterdam – met een jongen die door iedereen afgeschreven is.
Speelde in haar debuutroman ”Broeder Ezel” een ezel een belangrijke rol, in Goedbloeds tweede roman ”Zonder ons geen nieuwe dag” zijn het vogels. Hoofdpersoon Raaf –voluit Rafaël, vast en zeker ook een verwijzing naar de engel– ontdekt op een dag een gewonde duif die tegen zijn slaapkamerraam gevlogen is. Hij besluit het dier te adopteren en draagt het sindsdien trouw mee in zijn trui en onder zijn jas.
De lezer valt op de eerste pagina meteen in het verhaal. Raaf zit opgesloten in de machinekamer van een boot, met zijn duif. Ondertussen vaart die boot vanaf de Werkhaven in Rotterdam stuurloos richting open water. „De nacht sluit om ons heen, diep en koud als het water van de Kralingse Plas.” Er is iets misgegaan, maar wat, dat is heel lang onduidelijk.
Tussen de scènes in de machinekamer ontspint zich het leven van Raaf. Zijn troosteloze bestaan in Rotterdam, waar zijn moeder enkele maanden eerder overleden is aan kanker – een „gebald babyvuistje” in haar keel. Sinds het overlijden van zijn moeder woont Raaf bij „oom Joop”.
Raaf is geen doorsnee jongen. Het leven valt hem zwaar. „Er waren mensen voor wie het leven een gewoonte was, die wisten alles. Ik wist bijna niets.” Het wordt nergens met zoveel woorden gezegd, maar het lijkt er sterk op dat Raaf een licht verstandelijke beperking heeft.
De wereld van de jeugdige hoofdpersoon is klein en tegelijk onmetelijk groot. Zijn fantasie opent een totaal nieuwe werkelijkheid boven de zichtbare. Onder water stelt hij zich grote krabben- en kreeftenkudden voor, in zijn moeders ogen ziet hij twee avondzonnen ondergaan. Met de duif voert hij gesprekken die soms bijna filosofisch van aard zijn.
Als de roman vordert, vallen steeds meer puzzelstukjes op hun plaats. Raaf is praktisch wees geworden na de dood van zijn moeder; zijn vader is al langere tijd uit beeld en vond hem in zijn jeugd maar een „slome”. Hij zoekt verwoed contact met zijn vader, maar het enige nummer waarvan Raaf hoopt dat het naar zijn vader leidt, blijkt van een vreemde te zijn. Hij zoekt troost in de natuur, maar jaagt zijn oom Joop de stuipen op het lijf als hij probeert te ontdekken hoe het is om onder water te verdwijnen. En dan zijn er de vogels. Sommige zijn goed, zoals de duif die hij in zijn jaszak bewaart. Andere zijn bedreigend, zoals de avondvogel, een dier dat alle licht lijkt weg te nemen.
Naïviteit
Triest genoeg lijkt niemand zich echt om de jongen te bekommeren. Dus kan het gebeuren dat hij meegaat op een boottochtje van begeleider Teije, een lompe vent met dito manieren. Ook Jana, die Raaf stiekem als vriendinnetje wil, is erbij. Wat een leuk boottochtje lijkt, draait uit op een nachtelijk drama. Teije heeft meer macht over de tieners dan de lezer lief is en Raafs grenzeloze naïviteit komt hem duur te staan.
Goedbloed is behalve romanschrijver ook dichter. Dat is te merken in ”Zonder ons geen nieuwe dag”. Ze grossiert in metaforen. Doorgaans zijn die ijzersterk: zo is een metro een „langgerekte doorzonkamer” en heeft Raafs geëmotioneerde moeder „onder in haar ogen (…) dik glas”. Door de vele metaforen dreigt het boek wel zwaar te worden. Soms komt de beeldspraak overdadig over, bijvoorbeeld wanneer Raaf zijn vader beschrijft als „zwart gat” waar hij als planeet door wordt opgeslokt. Elders gaat het in slechts enkele zinnen over de wolken die zijn als „kwallen in een zee” en de „vacht van een dier” en over de zon die zo zacht schijnt „dat hij er niemand pijn mee doet: een echte gentleman”.
Het is daarnaast de vraag hoe geloofwaardig het is dat een jongen met een beperking dergelijke beeldrijke zinnen kan formuleren. Soms botst de eenvoud van Raafs waarneming –een opgezette kat kijkt hem aan „alsof ze weg zou springen als ik dichterbij kwam”– met de volzinnen waarmee hij de werkelijkheid duidt – de schroefgolf van een boot is een „witkanten bruidssleep”. Aan de andere kant staat het de romanschrijver vrij om af te wijken van waar het personage cognitief toe in staat zou zijn.
Goedbloed heeft ervoor gekozen haar Raaf een ongebreidelde fantasie mee te geven. Die uit zich in scènes die soms erotisch van aard zijn en een ongemakkelijk gevoel kunnen geven. Ook over God heeft Raaf zijn eigen gedachten. Als hij ervaart hoe „God danste als een witte windmolen”, kan dat voor een reformatorische lezer wat bevreemdend overkomen. De acceptatie van dergelijke fragmenten is wellicht groter doordat het Raaf vanwege zijn beperking niet helemaal aan te rekenen is. Blasfemisch wordt het daardoor net niet.
Net als in ”Broeder Ezel” werkt Goedbloed ook in ”Zonder ons geen nieuwe dag” toe naar een ontknoping, een climax. Op de laatste pagina’s balt alle poëtische kracht zich samen. Het slot laat de lezer in raadsels achter, maar met de voldoening iets goeds gelezen te hebben.
Boekgegevens
”Zonder ons geen nieuwe dag”, Liesbeth Goedbloed; uitg. Mozaïek; 224 blz., € 22,99