Haar debuut ”Broeder Ezel” werd goed ontvangen in literaire kringen. Nu, drie jaar later, ligt er opnieuw een roman van Liesbeth Goedbloed in de winkels. In ”Zonder ons geen nieuwe dag” speelt het christelijk geloof ook een rol. „Al gaat het verhaal deze keer niet over schuld en boetedoening, maar over zingeving.”
Goedbloed is graag met taal bezig, op allerlei manieren. Ze schreef als tiener al poëzie, publiceerde gedichten, was columnist voor het ND, stelde een dagboek samen en schreef liedteksten voor het project Psalmen voor nu. Toen volgde een roman. En dat terwijl ze zichzelf niet als verhalenschrijver zag. „Je kunt toch niet in twee dingen goed zijn, dacht ik. Mijn focus lag meer op het dichten. Maar mijn uitgever kwam met het idee dat ik wel een roman kon schrijven.”
Negen jaar na dat eerste gesprek lag haar debuut in de winkels. In ”Broeder Ezel” gaat hoofdpersoon Anna met een ezel de bergen in om in het reine te komen met een traumatische gebeurtenis uit haar verleden. Meteen na de publicatiedatum begon Goedbloed aan een nieuw verhaal, opnieuw met een belangrijke rol voor een dier.
In ”Zonder ons geen nieuwe dag” dwaalt Raaf samen met zijn duif door Rotterdam. Zijn moeder is een paar weken eerder overleden en nu is hij wanhopig op zoek naar zijn vader, die een aantal jaren geleden is vertrokken en alleen een nietszeggend briefje heeft achtergelaten. Samen met zijn vriendin Jana belandt hij in de havens op het schip van een kennis, maar daar ontstaat er ruzie en loopt de situatie langzaam uit de hand.
Hoe is het idee voor dit boek ontstaan?
Lachend: „Oei, gelijk een lastige vraag. Mensen denken dat ik van tevoren een heel plan maak, maar meestal begin ik gewoon ergens met schrijven. In dit geval begon het allemaal met het personage van Raaf. Ik wist dat ik iemand met een zachte ziel, iemand zonder harnas, in een harde omgeving wilde zetten. De havens van Rotterdam bij nacht vond ik daar heel geschikt voor.
Toen dat idee er eenmaal lag, ging ik een stuk tekst schrijven en hoorde ik vanzelf hoe de stem van het hoofdpersonage klonk, waar hij over nadacht en hoe hij zich door de wereld bewoog. En toen kwam al snel die duif erbij. De gewonde vogel werd zijn maatje, waar hij alles aan vertelde.
De naam van Raaf kwam trouwens ook pas veel later in me op. Het is een afkorting van Rafaël. Zijn ouders geven allebei een andere betekenis aan die naam; Raafs moeder vindt het een mooie naam vanwege haar geloof, voor zijn vader verwijst het juist naar een bekende voetballer. Op die manier komt het conflict tussen zijn ouders terug in de naam, en het matcht mooi met de duif. Een raaf en een duif.”
Heeft uw manier van schrijven ook te maken met uw ervaring als dichter? In een eerder interview met het RD zei u: „Ik ben een mythische denker. Liever maak ik een raadsel groter dan dat ik het ontrafel. Als ik schrijf, typ ik blind.” Die stijl van schrijven past bij een dichter.
„Dat zou goed kunnen. Ik ben sowieso geen plotschrijver; ik werk niet vanuit een compleet uitgedachte structuur. Ik heb zelf het idee dat ik erg vanuit de psyche schrijf. In mijn hoofd zit een bepaald personage dat een innerlijk conflict heeft, en van daaruit kijk ik wat er gaat gebeuren als je hem of haar in een bepaalde situatie plaatst. Daarbij moet elk woord dat je neerzet bijdragen aan de geloofwaardigheid. Al is een verhaal verzonnen, de lezer moet geloven dat het allemaal echt plaatsvindt.”
Raaf is heel eenzaam. Hij vindt het lastig om contact te maken met mensen. Alleen tegen zijn duif kan hij echt praten. „Jij bent de laatste, als jij weggaat, blijft alleen het donker over”, zegt hij. Waarom heeft u gekozen voor dit thema?
„Ik zie een verhaal als een schatkist, je kunt er van alles uit halen, en de lezer mag zelf beslissen wat. Daarom laat ik het graag aan lezers over om te bepalen wat ze er zelf in zien.
Maar tijdens het schrijven heb ik wel veel nagedacht over het proces waar Raaf doorheen gaat. Hij kent wel liefde, omdat hij een lieve en warme moeder heeft, maar als zij overlijdt heeft hij niemand meer.
Het boek gaat onder andere over verlaten worden en het totale onbegrip waar je in achter blijft als je niet weet waarom mensen weggaan. Ik vind dat die onverschillige omgang met relaties diep in onze huidige maatschappij zit. Mensen gaan met elkaar om alsof ze ook prima zonder elkaar kunnen. Het lijkt soms net of mensen inwisselbaar zijn, alsof je ze kunt weggooien als je geen zin meer in hen hebt. Alsof je acties geen permanente gevolgen hebben voor het leven van anderen. Maar mensen zijn onmisbaar, zeker een vader en een moeder. Die kunnen niet zomaar weglopen.”
In uw beide boeken spelen dieren een belangrijke rol. Eerst een ezel, nu een duif. Is dat een bewuste keuze?
„Bij ”Broeder Ezel” wel, maar hier kwam de duif echt uit de lucht vallen. Al werkt het prettig voor het verhaal. Raaf is een zachtaardige jongen, die niet zo goed mee kan komen met de wereld. Hij doet dingen die andere mensen niet begrijpen, maar die in zijn wereld heel logisch zijn.
Raaf kan zijn verhaal niet zomaar aan iedereen vertellen, omdat mensen hem al snel afschrijven of überhaupt niet luisteren. Hij heeft iemand nodig die er altijd voor hem is, iemand die geen verantwoording of uitleg eist. Zijn duif is een geduldige luisteraar, die bovendien de gedachtegang van Raaf niet onderbreekt met adviezen, vragen of kritische opmerkingen. Die rust is fijn in een boek. Bovendien werkt het voor mij als schrijver prettig dat Raaf het hele verhaal ongestoord aan een dier kan vertellen.”
In het boek denkt Raaf veel na over God. Wie is God voor hem?
„Hij kent God vooral via zijn moeder: zij gaat naar de kerk. Raaf gaat niet met haar mee, hij krijgt het geloof vooral zijdelings mee: de wierook, het knielen, de icoon van de engel Rafaël.Zijn vader was niet gelovig. Raaf plukt willekeurig aansprekende details uit de werkelijkheid en daar maakt hij zijn eigen verhaal over God van.
Hij heeft dus geen theologisch onderlegd geloof of zelfs maar een samenhangend verhaal, zijn associaties over God zijn instinctief.”
Best een verschil in uitgangspunt met uw eerste boek, waar de hoofdpersoon vooral opstandig is.
„Dat klopt. Mijn eerste boek ging vooral over schuld en boetedoening, en de grauwsluier die geloof over het leven kan leggen als je wordt opgevoed met een al te grote nadruk op schuld. Dit verhaal is anders. Raaf zoekt op een kinderlijke, maar ook mooie manier naar zingeving. Hij voelt heel sterk: dit is het wel, dit is het niet.”
Er zitten scènes in het boek die reformatorische lezers als schokkend of oneerbiedig zullen ervaren, bijvoorbeeld in de manier waarop Raaf God omschrijft. Kunt u daarin meekomen?
„Ja en nee. Ik denk dat hij eigenlijk een heel zuiver godsbeeld heeft, niet gehinderd door allerlei menselijke verwachtingen en bespiegelingen. Maar de beelden die hij kiest zijn natuurlijk heel anders dan mensen gewend zijn. Ik heb vroeger in de gereformeerde gemeente van Bodegraven gezeten, daar hadden we een instelling voor verstandelijk beperkte mensen. Ik kan me goed voorstellen dat veel van die mensen een ander godsbeeld hebben dan de theologie die wij zijn gewend. Ik geloof zelf niet dat God alleen maar via een kloppende theologie tot de mensen zal komen. In de Bijbel staat juist dat Hij aan de kinderen openbaart wat Hij voor wijze en verstandige mensen verborgen houdt.
Tijdens het schrijven probeerde ik me in te voelen hoe een jongeman die gezegend is met een eenvoudige ziel naar God kijkt, en dat komt terug in de vergelijkingen die ik gebruik. Ik denk dat veel mensen zich er eerst niet veel bij voor kunnen stellen, maar dat als ze verder kijken dan zo’n beeld, ze snappen wat ik ermee probeer te zeggen.”
Wat betekent het geloof voor u? Wie is God voor u?
Het blijft even stil. Dan: „O, dat is een lastige vraag. Voor mij is het lang een zoektocht geweest. Ik ben opgegroeid binnen de Gereformeerde Gemeenten en als kind was ik heel serieus met de Bijbel bezig. Ik kan me bijvoorbeeld herinneren dat ik hele stukken van de Psalmen uit mijn hoofd leerde. Maar tegelijk leek het ware geloof heel ver weg, ik zag het als iets wat ik nooit zou kunnen bereiken, omdat dit ook steeds werd benadrukt in de preek. Toen ik belijdenis deed, zei de dominee in zijn toespraak: nu hebben jullie ook voor een bepaald kerkverband gekozen. Ik weet nog dat ik daar geschokt over was, omdat ik vooral bezig was met de vraag: geloof ik of niet? Naïef misschien, maar zo ging het wel.
Inmiddels heb ik afstand genomen van het reformatorische denken uit mijn jeugd. In de kerk ging het vaak over schuld: je bent zondig, maar het is ook zondig om te denken dat je daar iets aan kunt doen. Er is genade, maar slechts voor een beperkt aantal mensen. Ik heb het daar heel moeilijk mee gehad, heb er helemaal in vastgezeten. Ik denk niet dat dit een Bijbelse boodschap is.
Ik heb jarenlang gezworven, ben zelfs een tijd helemaal niet naar de kerk geweest. Nu ben ik lid van de Oud-Katholieke Kerk. Daar voel ik me thuis; het is een bescheiden kerkverband en ik vind het prettig dat de liturgie elke keer hetzelfde is.
Voor mij is geloven soms heel moeilijk, dat zeg ik eerlijk. Al merk ik ook sterk de vrede en omhulling die het kan geven. De Engelse mystica Julian van Norwich omschrijft dat mooi in een boek dat ik aan het lezen ben. „Wij zijn geborgen in de Vader, wij zijn geborgen in de Zoon, wij zijn geborgen in de Heilige Geest. De Vader is geborgen in ons, de Zoon is geborgen in ons, de Heilige Geest is geborgen in ons.”
Het vertrouwen op God is voor mij de kern van het geloof. Ik kan zelf geen wijs uit de chaos van het leven en ik ben al helemaal niet in staat om er orde in te scheppen, maar ik vertrouw me toe aan God.”
Boekgegevens
Zonder ons geen nieuwe dag, Liesbeth Goedbloed; uitg. Mozaïek; 224 blz.; € 22,99