Maandag: Met Manna, hemels brood, verzadigd

Johannes 20:1

En op den eersten dag der week ging Maria Magdalena vroeg, als het nog duister was, naar het graf; en zag den steen van het graf weggenomen.

Uitleg

Door de eenzame hete woestijn Sin trekken daar de nakomelingen van Jakob. Een miljoenenvolk, dat mogen we gerust aannemen. Zwaar valt de tocht door dat barre oord, en het wordt nog zwaarder, want het eten raakt op. Het hongerspook doemt op. Wat nu? Biddag houden, zeg jij. Ja, dat zou het beste zijn. Maar wat doen wij als de nood aan de man komt? Gaan we dan direct op de knieën? Israël sprak wel tot God, maar op een kwalijke manier. Geen gebed klinkt, maar murmureren. Ze gaan het verleden idealiseren, ze verlangen terug naar Egypte. Vreselijke verwijten klinken, God wordt van onrecht beschuldigd. Wat moet de Heere met zo’n volk? Hoe rechtvaardig zou het geweest zijn als er op dat moment vuur en sulfer van de hemel naar beneden was gekomen. Maar de Heere beslist anders. Hij zal Zijn heerlijkheid tonen. En de volgende morgen zien de Israëlieten het. Daar ligt het Manna. Brood uit de hemel. Onverdiend, zonder dat ze er iets voor hoefden te doen, ontvangen ze dit brood. Wat een gave!

Weet je, hier staat genade tegenover schuld. Liefde tegenover vijandschap. Trouw tegenover ontrouw. Zorg tegenover wantrouwen. Als wij ons leven eens nagaan, wat zien we dan? Denk eens aan het dagelijkse brood. Wat een oorzaak tot verootmoediging. Het Manna wijst ons vooral op Christus. Hij is het Brood des levens. Vraag of de Heere een geestelijke honger naar dat levende Brood in je hart wil werken. Wie de oorzaak van onze eeuwige honger en kommer ontdekt, namelijk de zonde, zal zonder Christus niet meer kunnen leven.

 


Terug naar Bijbel & leesplannen
Deze Bijbelstudie maakt deel uit van een groter Bijbelrooster.
Download het Leesplan als PDF

Alle Leesplan dagen

-Dinsdag: Dinsdag: Uit het diensthuis uitgeleid

Uit Fararo’s handen zijn de Israëlieten ontkomen. Juichend hebben ze Egypte achter zich gelaten. Gods almachtige hand heeft hen verlost. Met goud en zilver beladen, met grote kudden vee, dus niet bepaald als verliezers, gaan de Israëlieten op weg naar Kanaän. Aan de honderden jaren van slavernij is nu een einde ...

-Woensdag: Woensdag: De wolk- en voorkolom

Aan de morgen van de derde dag, nadat de Israëlieten uit Egypte gegaan waren, verscheen plotseling het wonderteken van de wolk- en vuurkolom. Ze waren inmiddels gekomen aan de rand van de woestijn. Voor hen strekte de wildernis zich uit. Daar moesten ze door. De moeilijkste weg naar Kanaän moesten ze gaan. Maar de Heere ...

-Donderdag: Donderdag: Strijd en overwinning

We zien de stammen Israëls vandaag in een moeilijk parket. Pal voor hen strekt zich het water uit van de Rode Zee, rondom hen zijn de bergen en achter hen is de enige opening tot het dal, afgesloten door Farao en zijn ruiters. Ze zitten vast als vissen in de fuik. Ze kunnen ...

-Vrijdag: Vrijdag: Door de Rode Zee

De Heere Jezus heeft een woord gesproken dat allen die op de leerschool van genade gekomen zijn, met hun hart beleven. Ik bedoel dit: “Die dingen, die onmogelijk zijn bij mensen, zijn mogelijk bij God.” De geschiedenis van de doortocht door de Rode Zee is een praktische invulling van deze woorden. Wat een ...

-Zaterdag: Zaterdag: Mara

Bij de uittocht uit Egypte en na de doortocht door de Rode Zee hebben de Israëlieten gezonden. Murmureren konden ze echter ook. Dat zingen na het wonder van doortocht was al snel over. Op de derde dag na dat grote wonder lopen ze alweer te murmureren. Het water is op, en hoe ze ...

-Zondag: Zondag: Elim

Een bijzonder liefelijke plaats is Elim voor de Israëlieten geweest. Grote bomen gaven hun heerlijke schaduw, twaalf waterfonteinen gaven elke staf een heerlijke verkwikking. Daar mag het volk uitrusten, nieuwe kracht opdoen. Zulke tijden geeft de Heere ook aan de Zijnen. Midden in de strijd en beproevingen, wil de Heere de druk weleens verlichten, een voorproefje geven ...

-Maandag: Maandag: Met Manna, hemels brood, verzadigd

Door de eenzame hete woestijn Sin trekken daar de nakomelingen van Jakob. Een miljoenenvolk, dat mogen we gerust aannemen. Zwaar valt de tocht door dat barre oord, en het wordt nog zwaarder, want het eten raakt op. Het hongerspook doemt op. Wat nu? Biddag houden, zeg jij. Ja, dat zou het beste zijn. Maar wat doen wij als de ...