Theologenblog: „Socinus, het misbaksel”
De gereformeerden van die tijd zagen in Socinus met zijn volgelingen een groot gevaar. Wie de eigen zondigheid vergeet of vergeving versmalt door er de verzoening uit weg te snijden, zet zichzelf op het verkeerde been.
Jaren geleden bezochten wij met onze kinderen het Muiderslot. We liepen mee in een rondleiding die ons op een gegeven moment in de keuken van het kasteel bracht. Bij de bakkersoven hing een schilderij: De backer van Eeklo. Een vreemd tafereel over het ‘herbakken’ van hoofden. Als je niet tevreden was met je eigen hoofd – zo ging de sage – dan werd je hoofd eraf gehakt en kon je bij de bakker een nieuw hoofd laten maken. De moraal: kinderen kunnen maar beter tevreden zijn met hun eigen hoofd. Want de kans is groot dat je bij de bakker vandaan komt als een heethoofd, een misbaksel of een halve gare.
Later kwam ik dat woord ”misbaksel” tegen in een vierhonderd haar oud handboek gereformeerde theologie. Met een aantal collega’s zijn we dit boek – de ”Synopsis” oftewel ”Overzicht van de zuivere theologie” – opnieuw aan het uitgeven. Regelmatig wordt er ene Faustus Socinus genoemd, een Italiaan die leefde van 1539 tot 1604. Hij zette vraagtekens bij de godheid van Jezus en vanwege zijn radicale kritiek op de leer van de Drie-eenheid week hij uit naar Polen. In de ”Synopsis” wordt hij standaard aangeduid als „infaustus Socinus”, vrij weergegeven: „Socinus het misbaksel”. Waarom zo fel? De schrijvers van dat boek schelden bijna nooit.
De gereformeerden van die tijd zagen in Socinus met zijn volgelingen een groot gevaar. Hij beweerde dat God ‘zomaar’ vergeving van zonden kan geven, als we maar berouw tonen en een oprecht begin maken om het beter te doen. Daar is geen sterven van Christus als straf of voldoening voor nodig. Dat klinkt ergens heel mooi en vrijgevig: Gods genade die uit pure goedheid voortkomt. Toch zit er ook iets anders achter: de gedachte dat mensen een aardig eindje kunnen komen op de weg terug naar God. Wij komen niet zondig en schuldig ter wereld, maar met het vermogen rechtvaardig te worden. Wat wij nodig hebben, is niet zozeer Jezus’ dood aan het kruis, maar het voorbeeld van Zijn heilige leven. Daarom hoeft Jezus voor Socinus ook niet echt God te zijn. Uiteindelijk blijft bij Socinus alleen de persoon van de Vader over. Onze gereformeerde vaderen voelden haarscherp aan dat het christelijk geloof zo helemaal op de kop gaat. En dus: een misbaksel.
Ook de Bijbel gebruikt een keer dat woord ”misbaksel”. In 1 Korintiërs 15 noemt Paulus een hele rij getuigen van de opstanding van Christus. Aan het eind komt hij zelf (vers 8): „Pas op het laatst is Hij ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was.” Paulus heeft geen last van een zelfbeeld dat hij overeind moet houden. Hij stond niet al een eind voorgesorteerd om Gods redding in ontvangst te nemen. Als hij gered wordt, is het niet omdat hijzelf redelijk goed is, maar omdat God van de andere kant heeft ingegrepen. „Maar als Christus niet is opgewekt (…) bent u nog een gevangene van uw zonden.” (vers 17).
Een misbaksel, een mens die bij God niets in te brengen heeft. Dat ligt niet lekker in onze tijd. Discussies over de vraag bij het dopen van kinderen („zondig en schuldig ter wereld gekomen”) lopen hoog op. Exemplaren van Reinier Sonnevelds ”Het vergeten evangelie”, waarin hij onder andere betoogt dat God vergeving schenkt zonder voldoening, gaan als warm broodjes over de toonbank. Hier is de gereformeerde kritiek op Socinus volop actueel. Wie de eigen zondigheid vergeet of vergeving versmalt door er de verzoening uit weg te snijden, zet zichzelf op het verkeerde been.
Dan is het beter net als Paulus als misbaksel te beginnen en als iets moois te eindigen: „Gods maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen.” (Efeziërs 2:10).
De auteur is universitair docent Systematische Theologie. Hij schrijft deze blog als lid van de gezamenlijke onderzoeksgroep BEST (Biblical Exegesis and Systematic Theology) van de Theologische Universiteiten in Kampen en Apeldoorn.