Gekleurde feiten belemmeren gesprek over Noordzeevisserij
Suggestieve formuleringen, sensatiezucht en selectieve woordkeuzes hebben een beschadigende impact op het imago van de visserijsector. Voor goed overleg tussen visserij, natuurorganisaties en wetenschap zijn objectieve feiten nodig. Zo’n feit is bijvoorbeeld dat vissers zich inzetten voor duurzaam gevangen, maatse vis.
Afgelopen week publiceerden onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen en Wageningen Marine Research een artikel over de verspreiding van visserijactiviteiten in relatie tot specifieke ”habitats”, onderwaterlandschappen die op basis van kenmerken van elkaar worden onderscheiden.
Op zee geldt dat er, net als op land, sprake is van verschillende landschappen. Deze landschappen trekken een specifieke samenstelling van de diersoorten aan. Wanneer je op land op zoek gaat naar weidevogels, dan zul je in het bos weinig succes hebben, net zoals je op het strand geen mollen aantreft. Ook op zee geldt dat de beschikbaarheid van voedsel en beschutting leidend is voor de diersoorten die zich in een bepaald gebied thuis voelen.
In de publiciteit rond het onderzoek, dat uitgevoerd is door Karin van der Reijden en haar team, wordt benadrukt dat vissers met name actief zijn in specifieke, gevoelige habitats. Dit is niet verbazingwekkend. Vissers zijn bovenal voedselproducenten; ze zijn gericht op zoek naar doelsoorten, zoals schol, tong en kreeft. Zij vangen binnen de grenzen van wetenschappelijk vastgestelde quota de soorten waar de markt om vraagt. Ze doen dit op de locaties waar dit mag en kan.
De soorten waar vissers zich op richten, hebben, evenals weidevogels, een voorkeur voor een bepaald soort habitat. Daarmee is het logisch dat de goede vislocaties die locaties zijn die tegemoetkomen aan de eisen van de soort waarop gevist wordt. Dit bevestigt de praktijkkennis die vissers van generatie op generatie doorgeven.
In de publiciteit over het onderzoek wordt echter ook gesteld dat de meerderheid van de ”hotspots”, plekken waar veel visserijactiviteit is, in zogeheten ”Natura 2000-gebieden” liggen, gebieden die onder de vogel- en habitatrichtlijn zijn aangewezen als te beschermen gebied.
De indruk wordt gewekt, ook door de wetenschap, dat vissers juist een voorkeur hebben voor die zeldzame habitats. Maar ze hebben helemaal geen voorkeur voor gebiedskenmerken, maar wel voor duurzaam gevangen, maatse vis en voor het opvissen van die vis waar dit toegestaan is.
Klaverbank
Mede door de suggestieve formulering werd al vrij snel in de media gesteld dat vissers een voorkeur hebben voor het vissen in beschermde gebieden, omdat er in bepaalde gevallen overlap is tussen gebieden die aangewezen zijn als Natura 2000 en gebieden waar veel gevist wordt.
Wanneer men het onderzoek zelf in duikt en kijkt naar overlap van de hotspots waar gevist wordt en de locaties van Natura 2000, dan is dit echter onjuist. Het grootste deel van de ”stabiele” hotspots ligt buiten de Natura 2000-gebieden. Wie zoekt er echter nog verder, wanneer een bestaand beeld bevestigd lijkt te worden? Als zelfs de onderzoekers niet objectief communiceren, waarom zou de leek dan moeite doen om verder te lezen?
Ook als we wel kijken naar gebieden die onder Natura 2000 vallen, zoals de zogeheten Klaverbank, dan kunnen we constateren dat juist de plekken op de Klaverbank waar de vissers het vaakst komen niet vallen onder het Natura 2000-habitattype waar het gebied voor is aangewezen. De vissers zijn actief in het Botney Gat, een smalle strook waar de bodem modderig is, in tegenstelling tot het habitattype dat onder de Natura 2000-bescherming valt, namelijk onderwater-”riffen”.
Al jaren lang zitten visserijsector, natuurorganisaties en wetenschappers samen om tafel om te komen tot doelgerichte gebiedsbescherming, of het nu gaat om het Natura 2000-netwerk of de Britse Marine Conservation Zones. Er is volop aandacht voor eventueel kwetsbare gebieden. Hier wordt goed rekening mee gehouden bij het bepalen waar, wat en hoe gevist mag worden.
”Droge” feiten
Hoewel er steeds meer aandacht is voor de rol en positie van onze voedselproducenten, maken wij ons als visserijsector zorgen over de communicatie rond visserij. Suggestieve formuleringen, sensatiezucht en selectieve woordkeus hebben niet alleen een impact op het imago van de sector, maar zeker ook op degenen die met hard werken zorgen voor duurzaam, goed en gezond voedsel uit zee.
Burgers hebben steeds minder vertrouwen in de wetenschap, maar de wijze waarop onderzoekers hun resultaten communiceren, draagt hieraan bij. Die geeft handvatten aan partijen die deze kennis graag inzetten voor hun vooringenomen standpunt, in plaats van dieper in te gaan op wat echt wordt gepresenteerd. Wij roepen burgers op om vragen te stellen. De wetenschap roepen wij op om te komen met ”droge” feiten, juist omdat we deze objectieve feiten nodig hebben om te komen tot een open gesprek.
De auteur is directeur van de belangenorganisatie van kottervissers VisNed.