Schilderende vrouwen op de Veluwe voor het voetlicht
Hoewel er in de twintigste eeuw verhoudingsgewijs weinig vrouwelijke kunstenaars waren, is daar op de Noord-Veluwe weinig van te merken. „Landelijk was een op de zes kunstenaars vrouw, in de regio Nunspeet was ruim een kwart vrouw”, zegt Harry Tijssen van het Noord-Veluws Museum. Alle reden om daar een tentoonstelling aan te wijden: ”Vrouwen! Uit de kunst”.
Het zijn niet de minste kunstenaars die in Nunspeet te zien zijn: Sientje Mesdag-van Houten, Blanche Douglas Hamilton en Suze Robertson zijn zomaar drie namen waarvan werk prijkt. Dat vrouwen begin twintigste eeuw alleen bloemstillevens of lieve gezichtjes zouden schilderen, wordt met deze tentoonstelling ontkracht. Sprekende portretten, eigentijdse weergaven van landschappen en van het dagelijks leven van de Veluwenaren tonen het niveau van de kunstenaars. Vanuit het hele land, en met name Zuid-Holland, trokken schilders naar de Veluwe om het landschap, de schapen en de hardwerkende mensen te schilderen. In de zomer werden er schetsen gemaakt die in de winter in het atelier uitgewerkt werden.
Vanaf 1861 openen kunstacademies geleidelijk hun deuren voor dames. Vrouwen die tot dan toe alleen schilderen als hobby –de zogenoemde welgestelde ”penseelprinsessen”– maken langzaamaan plaats voor de ”broodschilderessen”. Deze vrouwelijke kunstenaars zijn geheel afhankelijk van de verkoop van hun werk.
„De eerste vrouwen op de academie hadden vaak een familielid dat al bekend was met de kunst. Zo was Sientjes vader lid van een kunstzinnig genootschap in Groningen, was de vader van Chrisje van Willigen kunstverzamelaar en was Aletta van Thol-Ruijsch getrouwd met een beeldend kunstenaar. Daarmee hadden ze relatief makkelijk toegang tot een kunstopleiding. Dan wel op een academie of aan huis, geregeld door een familielid”, legt Harry Tijssen uit.
Theedoek
Hoe dat klikte, tussen die Veluwse bevolking en de kunstenaars? „Met wederzijds respect”, zegt Tijssen. „De meeste kunstenaars zullen nooit naar een kerkdienst geweest zijn. En zelfs van het schilderij ”Kerkuitgang te Elspeet” van Ima van Eysinga is het maar de vraag of het om een zondagse kerkdienst gaat. Gezien de datum zou het ook een doordeweekse dienst kunnen zijn. Maar zolang alles waarheidsgetrouw was, vond de bevolking het goed. Ook de vrouw die werkt op het land, of de schaapherder met zijn kudde mogen van de plaatselijke bevolking, mits goed uitgebeeld.”
Het overzicht van zeventig jaar kunst, gemaakt door vrouwen op de Veluwe, laat vooral veel gelijkenissen zien met het werk van mannelijke tijdgenoten. Het impressionisme, het pointillisme –schilderen met stippen– en de abstracte geometrie zijn alle vertegenwoordigd in Nunspeet. Die laatstgenoemde stijl is vooral te zien bij Kitty van der Mijll Dekker. Hoewel geboren in Indonesië, heeft ze ruim 35 jaar een eigen handweverij in Nunspeet gehad. Na een opleiding aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag studeerde ze aan het Bauhaus in het Duitse Dessau. Voortkomend uit de techniek van het weven, de kruising van schering en inslag, ontstonden er geometrische vormen.
Van der Mijll Dekker was, naast haar werk in haar eigen weverij, ontwerper voor een linnen- en damastweverij in Eindhoven. Ze ontwikkelde nieuwe producten zoals droogdoeken, beddengoed en tafelkleden. De bekende glasdoek met rood en blauwe rand is van haar hand. Tijssen merkt dan ook vaak herkenning bij bezoekers. „Die had m’n moeder ook”, is een veelgehoorde uitroep.
Maar het bleef niet bij het huis-tuin-keukentextiel. Van der Mijll Dekker, die diverse internationale prijzen won, ontwierp tapijten voor het provinciehuis in Maastricht, gordijnstoffen voor de octrooiraad in Den Haag en eveneens gordijnen voor de eetkamer in Paleis Soestdijk. Niet vreemd dus dat werk van haar onder meer in het Rijksmuseum te zien is.
Aardappels
De zaal op de begane grond hangt vol met geschilderde portretten, landschappen en werkende vrouwen. Voor deze tentoonstelling was het Noord-Veluws Museum aangewezen op bruiklenen. Geen van de tentoongestelde werken komt uit de eigen collectie.
Niet alle wensen van het museum konden worden vervuld. Tijssen: „De meeste grote musea lenen hun werken liever niet langer dan drie maanden uit. Vanwege eigen tijdelijke tentoonstellingen, die vaak maar een kwartaal duren, in tegenstelling tot onze halfjaarlijkse expositie. Daarnaast leent een instelling haar eigen werk slecht mondjesmaat uit omdat de conditie van het schilderij achteruit kan gaan. Gelukkig waren genoeg instellingen en particulieren toch bereid aan deze tentoonstelling mee te werken.”
Wie thuis is op de Veluwe en hoopt hier bekende plekken te zien, wordt teleurgesteld. Er zijn maar weinig werken waarvan exact bekend is waar ze gemaakt werden. Maar Veluwse taferelen zijn in de tentoonstelling wel te zien. ”Gezin aan tafel” van Aletta van Thol-Ruijsch bijvoorbeeld. Een gezin in typische Elspeetse klederdracht zit aan tafel voor de maaltijd. Aardappels worden er gegeten, maar wel opgediend op borden. „Daaraan kun je zien dat het om een relatief rijke familie moet gaan”, zegt Tijssen. Als medewerker van het museum, vrijwillig, is hij op zoek naar de achtergrond van het werk. „Waar is het precies gemaakt in Elspeet? In de verte is een molen te zien, dat moet aanknopingspunten opleveren.”