Steeds meer zwarte feiten op tafel
„Als je voorouders helden waren, dan lijkt dat ook iets over jezelf te zeggen. Alsof een stukje van hun heldendom ook afstraalt op jou. Maar wat als je voorouders verraders waren, zoals de mijne?” Met die vraag opent Stephanie Biesheuvel haar non-fictie debuut ”Het verraad van de Jordaan. Het verzwegen verleden van een Amsterdams NSB-gezin”.
Op basis van uitgebreid onderzoek vertelt Biesheuvel alle details van wat haar grote familie in de oorlog heeft gedaan, in dit boek en in de bijbehorende podcastserie. De echte naam van de familie vermeldt ze niet, bewust. Tantes en ooms hebben gevraagd om deze te veranderen. Haar familie was namelijk fout in de oorlog, heel fout. Overgrootvader Hendrik en overgrootmoeder Johanna, beiden uit 1883, krijgen twaalf kinderen. Drie ervan zijn communist. De anderen worden actief nationaalsocialistisch, van bewaker in kamp Erika en kamp Amersfoort, dienst bij de Waffen-SS en actief Jodenjager tot ‘eigenaar’ van Joodse winkels en huizen en verrader van diverse personen.
Er blijkt lef uit om zo’n familieverhaal te publiceren…
„Dat klopt wel. Het is ook nog eens m’n debuut in non-fictie en ik maakte ook niet eerder een podcast. Het is een beladen onderwerp, maar na tachtig jaar vond ik de tijd rijp om erover te praten.”
Hoe zou u uw familie, het grote gezin van uw overgrootouders, willen omschrijven?
„Het was een heel arm gezin, dat leefde aan de onderkant van de maatschappij, in de sloppenwijken van de Jordaan in Amsterdam. Er zijn stapels dossiers van hen van de Sociale Dienst. Ze werden, een eeuw geleden, intensief gevolgd door ambtenaren. Vroegen ze een uitkering aan en werd vermoed dat ze werk hadden, dan volgde zo’n ambtenaar hen weken en postte om te zien wat ze deden en hoe hun huis was ingericht. Vaak dacht ik tijdens het onderzoek aan de huidige toeslagaffaire. Ik heb dit bewust ook allemaal uitgezocht omdat ik het hele verhaal van mijn familie wilde begrijpen. Niet om te vergoelijken wat ze later deden, maar wel om hen te begrijpen.”
Was het oorlogsverleden van uw voorouders bekend bij u?
„Ik had ooit wel eens gehoord dat mijn overgrootvader lid was van de NSB, maar was dat min of meer vergeten. Een oudoom, oom Wim, had een houten been. Als kind dacht ik dat het door een verkeersongeluk kwam. Later zei mijn oma iets over een landmijn en Russen, maar een echt verhaal werd dat niet. Mijn moeder, uit 1957, maar ook oudere nichten en neven van haar generatie wisten niet meer.”
Hoe kwam u erachter dat er ‘iets’ was met het verleden?
„Ik keek naar een aflevering van het televisieprogramma Verborgen Verleden, waarin mensen op zoek gaan naar hun wortels. Dat inspireerde me om zelf ook een stamboom te maken. Mijn overgrootvaders naam, Hendrik, was de oudste die ik me kon herinneren, dus zocht ik op zijn naam. Ik vond al snel een artikel uit het Parool, uit 2016. Daarin werd hij „de NSB-groenteboer van de Jordaan” genoemd én de mogelijke verrader van Anne Frank. Omdat ik dat NSB-lidmaatschap vergeten was, was dat al een schok. Dat hij vervolgens ook als verrader van Anne Frank, hét icoon van het Joodse lijden, werd genoemd, gaf helemaal een enorme schok. Toen ben ik gaan zoeken in de archieven.”
Hoe was dat, om de dossiers in het archief in te zien?
„De dossiers van de Bijzondere Rechtspleging moet je aanvragen in het Nationaal Archief. Het is een ongemakkelijke omgeving. Je zit aan een lange tafel met felle tl-lichten, bewakers die steeds toezicht houden, je moet je telefoon inleveren, mag alleen met een potlood schrijven, geen pen mag mee. En daar kwamen dan, van al die familieleden die ik dacht zo goed te kennen, steeds meer zwarte feiten op tafel, dossier na dossier. Dat was zwaar, maar in het archief schakelde ik mijn gevoel uit omdat het teveel was wat ik vond. Pas buiten, in de wind en de regen die daar altijd is, kwamen de emoties naar boven.”
Welke vondsten zijn u het meest bijgebleven?
„Mijn oma schreef als veertienjarig meisje in de winter van 1945 aan de rechter een brief om haar moeder vrij te krijgen. Ik ben het in het archief gewoon gaan overschrijven, maar eenmaal buiten las ik de tekst nogmaals en toen kwamen de tranen. Ik besefte toen ook pas wat het voor oma geweest moet zijn. Van dat grote gezin was vrijwel iedereen geïnterneerd, terwijl zij samen met een zusje de hele dag hongerig en koud in bed lag. Zo’n jong meisje nog, maar iets ouder dan mijn zoon nu.
Een ander verhaal dat me sterk raakte, was de betrokkenheid van mijn overgrootmoeder Johanna en oudtante Cato bij het arresteren van hun huisarts. Hij kwam door hun toedoen eerst in kamp Amersfoort en later ook in kamp St. Michielsgestel terecht. Daar woon ik in de buurt, dus dat komt dichtbij. Toen ik de dossiermap van Johanna opendeed, las ik als eerste: „Door haar toedoen is een Nederlander in een concentratiekamp terechtgekomen.” Dat zette heel mijn beeld van daders als foute schreeuwende mannen met zwarte laarzen en uniformen op zijn kop. Ook vrouwen waren daders; een bejaarde vrouw die een fietsenhandeltje dreef in haar huis, zorgde voor het arrest van haar eigen huisarts. En dát is de oma van mijn moeder.”
„Jij mag je niet schuldig voelen”, zei ze, „jíj bent je tante niet”.” - Julia Schink, vrouw van wie de moeder in de oorlog werd verraden
Voelt u zichzelf schuldig over alle misdaden van uw voorouders?
„Ik merkte dat ik een drempel over moest om tegen mijn schoonfamilie en vrienden te vertellen waarover ik schreef. Dit is toch moeilijker dan wanneer je voorouders helden waren. Toch is dat gevoel nu wel weg. Voor mijn boek heb ik een ontmoeting gehad met Julia, de dochter van Rosemarie Schink. Rosemarie was door mijn oudoom Wim en oudtante Cato aangegeven omdat ze Wim als SS’er had beledigd. Daardoor kwamen haar Joodse echtgenoot en haar dochter Julia met haar onderduikers in groot gevaar. Julia is inmiddels 87, maar ze kampt hierdoor nog steeds met PTSS. Ze zei al na een paar minuten tegen me: „Jij voelt je schuldig, he?” Dat kon ik alleen maar beamen. „Jij mag je niet schuldig voelen”, zei ze toen, „jíj bent je tante niet. Het is juist heel moedig en nodig dat je erover praat, jij doet wat je familie heeft nagelaten.” Dat heeft me heel goed gedaan. Nu is het besef dat praten nodig is groter dan mijn schuldgevoel.”
In het boek schrijft u niet over wat de zoektocht met uzelf doet? Waarom niet?
„Zo begon ik wel, in de eerste versie. Maar wat ik vond was zo zwart, zo lelijk; om dat onomwonden op te kunnen schrijven moest ik mezelf en mijn emoties van schaamte en ongemak buiten het boek leggen – en me niet laten weerhouden door de emoties en opmerkingen van familieleden. Daarom maakte ik naast het boek ook een podcast. Die gaat over wat de zoektocht met mij deed, over transgenerationeel en intergenerationeel trauma.”
Wat doet uw verhaal met andere familieleden?
„Dat wisselt per persoon, maar het maakt bij iedereen veel los. Eén tante heeft het er nu bijvoorbeeld heel moeilijk mee dat zij van oom Chris een heel nieuw beeld heeft gekregen. Hij was als een surrogaatvader voor haar, maar blijkt nu kampbewaker te zijn geweest, een Jodenjager, en hij heeft daar nooit over gepraat. Ze voelt zich bedrogen, had hem met zijn goede én slechte kanten willen kennen. Mijn moeder had een nare jeugd, met veel huiselijk geweld. Die ooms en tantes waren haar enige lichtpuntjes. Voor haar is het dus ook heel moeilijk om juist over hen zulke zwarte en donkere dingen te horen. Maar toch brengt het ons als familie juist ook veel positiefs, dat overheerst bij alle familieleden.”
„Het is net als bij rouwen: het lijkt alsof je een stapje terug doet, maar als je je verdriet onder ogen ziet, brengt het je toch een stapje verder” - Stephanie Biesheuvel, schrijfster
Hoe kan dat?
„Er waren zo veel verzwegen trauma’s, zo veel geheimen, er was zo veel wantrouwen en woede onder de oppervlakte. Nu begrijpen we zo veel beter waarom oma de vrouw was die ze was – nu we dat 14-jarige meisje in de winter van 1945 samen met haar zusje onder een deken tegen de kou in bed zien liggen. Ik heb met mijn verhaal willen laten zien dat je beter op onderzoek kunt uitgaan als je een flauw vermoeden hebt, want het lucht zo op. Niemand heeft spijt van de openheid die er nu is.”
Wat vindt u ervan dat het archief van de Bijzondere Rechtspleging openbaar wordt?
„Het is goed dat de archieven openbaar worden, al begrijp ik ook de spanning die dat oplevert. Tegen mensen die wel weten dat er iets is, maar niet precies wat, wil ik heel graag zeggen: De geschiedenis kan heel lelijk zijn, maar je hoeft er niet bang voor te zijn. En als anderen ermee aan de haal gaan, denk dan: ik ben mijn tante niet, het kan mij niet worden aangerekend. Ik hoop met mijn verhaal mensen te inspireren om het onderzoek te gaan doen. Het is net als bij rouwen: het lijkt alsof je een stapje terug doet, maar als je verdriet onder ogen ziet, brengt het je toch een stapje verder.”
Het verraad van de Jordaan. Het verzwegen verleden van een Amsterdams NSB-gezin, Stephanie Biesheuvel: uitg. Spectrum; 272 blz.; € 21,99. De gelijknamige podcast is te beluisteren via podimo.nl