Hier roept de profeet liefdevol God naar voren. Hij roept Zijn volk op om tot zichzelf te komen en bij Hem te rusten, totdat de woede en de harde plagen op de goddelozen en ongehoorzamen zullen worden uitgevoerd.
Het kan op het eerste gezicht lijken alsof al deze woorden van de profeet die het volk tot rust roepen –gesproken in de Naam van God– tevergeefs zijn gesproken. Want we zien geen kamers, we zien geen rust voor de dierbaarste kinderen van God. Er lijkt hier alleen rust te zijn voor de opstandigen en ongehoorzamen. (…) Voor de verklaring hiervan moeten we begrijpen dat hoewel de kamers waartoe God zijn uitverkorenen riep niet zichtbaar zijn, ze toch zeker en vast zijn. Gods kinderen hebben een rustige woning in de geest, hoe het vlees ook wordt bestreden en gekweld. De kamers zijn dan Gods zekere beloften, waartoe Gods volk bevolen is zijn toevlucht te nemen. Ja, hun wordt geboden zich daaraan vast te kleven in tijden van de grootste tegenspoed.
Deze manier van spreken is ontleend aan de vooruitziende blik die God ons in dit aardse leven heeft gegeven: want als mensen grote stormen zien aankomen, zullen ze niet vrijwillig zonder bescherming in het veld blijven, maar ze zullen meteen naar hun huizen of onderkomen gaan, zodat ze aan de hevigheid van de storm kunnen ontsnappen. En als ze bang zijn dat een vijand hen achtervolgt, zullen ze hun deuren sluiten, zodat de vijand niet plotseling toegang kan krijgen.
Zo spreekt God tot Zijn volk; alsof hij wil zeggen: De storm die over heel dit volk zal komen, zal zo verschrikkelijk zijn dat er niets dan uitroeiing over het hele lichaam zal lijken te komen. Maar, Mijn volk, dat Mijn woord hoort, gelooft en beeft voor de dreigementen van mijn profeten, nu de wereld zich opstandig verzet tegen u. Laat zo iemand, zeg Ik, de geheime kamer van mijn beloften binnengaan. Laat hen daar rustig in blijven. Ja, laten ze de deur sluiten. Sta ontrouw niet toe. (…)
Ik geef toe dat het gemakkelijk is om in tijden van voorspoed te zeggen en te denken dat God onze God is en dat wij Zijn volk zijn; maar wanneer Hij ons in de handen van onze vijanden heeft overgegeven en ons als het ware de rug toekeert, zeg ik dan nog steeds deze zekerheid te hebben dat wij Zijn volk zijn? Nee, als dat zo is, komt dat dan alleen voort uit de Heilige Geest van God. Daarom moeten wij voortdurend bidden.
Deze leerstelling zullen we niet vreemd vinden, als we bedenken hoe gemakkelijk en plotseling onze geest wordt weggevoerd van onze God en van het geloven in zijn belofte. Zodra een grote verzoeking ons overvalt, beginnen we te twijfelen of we ooit Gods belofte hebben geloofd, of God ze wel aan ons zal vervullen als we in Zijn gunst blijven. Een groot aantal van dergelijke gedachten die voorheen rustig verborgen waren in onze verdorven harten, barst dan met geweld los.
En toch, het middel hiertegen is: te blijven geloven dat God onze God is en vast te geloven dat wij Zijn volk zijn dat Hij liefheeft en zal verdedigen, niet alleen in beproeving, maar zelfs in de dood zelf.
„Ga henen, mijn volk! Ga in uw binnenste kamers, en sluit uw deuren na u toe; verberg u als een klein ogenblik, totdat de gramschap overga.” - Jesaja 26:20
(Uit een preek over Jesaja 26:13-21)