Verzet tegen overheid kan geboden zijn
Guido de Brès kende geen recht van verzet tegen de overheid, veel calvinistische tijdgenoten wel. Hoe relevant zijn hun opvattingen in actuele discussies over de grenzen van burgerlijke gehoorzaamheid?
Gehoorzaamheid aan de overheid behoorde tot de kern van het denken van Guido de Brès. Onder aan de trap van het schavot riep hij er nog toe op. Dat is opmerkelijk, omdat calvinistische tijdgenoten in Frankrijk een recht van verzet propageerden: Als een vorst een tiran wordt, is verzet zelfs geboden. Dat verzet kan in hoogst uitzonderlijke gevallen door een charismatisch individu worden gedragen, maar de regel is dat lagere overheden als representanten van het volk in opstand mogen komen om vroegere vrijheden te herstellen.
Calvijn schreef in zijn ”Institutie” dat particuliere christenen de overheid gehoorzaam moeten zijn, ook „slechte koningen”, en geduldig moeten zijn. Maar er zijn ook „wettige verdedigers van de vrijheid van het volk. Uit het volk zijn gezagsdragers aangesteld om de willekeur van koningen te bedwingen.” In de huidige situatie, aldus Calvijn, oefenen de drie standen (adel, geestelijkheid en burgerij) ook „een zekere macht” uit, „wanneer ze zitting houden in de grote landsvergaderingen”. Zij mogen ook handelen tegen „het vrijmachtig optreden van koningen dat niets en niemand ontziet”. Ze mogen immers de vrijheid van het volk niet „bedrieglijk verraden” als een vorst „met onbeheerst geweld tegen het arme en eenvoudige volk woedt en tiert” (IV.20.31).
In Calvijns spoor, maar radicaler dan deze jurist en systematisch theoloog was, ontwikkelden Franse hugenoten gedachten die ook een recht op verzet en opstand behelsden. Daarop voortbouwend, stelden de Staten-Generaal het Plakkaat van Verlatinghe (1581) op om Filips II af te zweren en vrijheid van godsdienst te bepleiten. Dat Guido de Brès deze gedachten niet deelde, had waarschijnlijk te maken met zijn huiver om met opstandige dopers te worden vereenzelvigd.
Dubbele loyaliteit
De vraag in hoeverre burgers de overheid gehoorzaam moeten zijn, werd in de jaren zestig van de vorige eeuw opnieuw een urgent thema, in een tijd van studentenprotesten en provo’s, die het bestaande, huns inziens vermolmde bestel op ‘ludieke’ wijze uitdaagden met protesten en demonstraties. Vanuit de hoek van de SGP mengde een man zich in de discussie die van zichzelf zei dat hij „van professie een eenvoudige jurist en van habitus een Veluwse boer” was. Senator Gerrit Holdijk (1944-2015) publiceerde in 1985 een evenwichtig en erudiet geschrift: ”Christenen en burgerlijke ongehoorzaamheid” (1985). Holdijk begreep heel goed dat de dubbele loyaliteit van een christen –aan God en Zijn wet enerzijds en aan de overheid anderzijds– in het moderne Nederland met elkaar in conflict konden komen. De overheid aanvaardt de Bijbelse gerechtigheid niet als grondslag, grens en norm voor haar gezagsuitoefening. Dus is het „denkbaar” dat christenen verplichtingen opgelegd krijgen „waaraan ze onmogelijk kunnen voldoen zonder ontrouw te worden aan de Heere der Heeren en de Koning der Koningen, zonder Hem publiekelijk te verloochenen”. Wat dan?
Ongehoorzaamheid is dan niet alleen een recht, maar ook een plicht. Eerst moeten alle legale middelen beproefd zijn. Niet iedere schending van „christelijke belangen” hoeft tot verzet te leiden. En anderzijds is het niet zo dat christenen alleen in verzet mogen/moeten komen wanneer „hun godsdienstige plichten of hun belangen en vrijheden, verband houdende met hun godsdienstbeleving, ernstig in de knel komen”. Van een recht tot ongehoorzaamheid is eveneens sprake wanneer de „elementaire bescherming van leven en vrijheid” in het geding komt. We herinneren ons nog wel dat voor Holdijk de grens van die „elementaire bescherming van leven en vrijheid” in zicht kwam ten tijde van de MKZ-crisis in 2001.
Diepe frustratie
Deze beschouwingen uit een ver en recent verleden zijn natuurlijk van meer dan antiquarisch belang. Ze zijn weer uiterst actueel nu de overheid (opnieuw) grenzen overschrijdt en vanuit de idee van een verlicht paternalisme in (christelijke) gemeenschappen ingrijpt. De herinneringen aan het onbehagen dat vele coronamaatregelen (terecht en onterecht) opriepen, zijn nog vers. Ook de protesten tegen het stikstofbeleid van de overheid liggen nog fris in ons geheugen. De knokpartijen bij kerken in Krimpen aan den IJssel en Urk waren uitingen van een diepe frustratie, opgeroepen door de onmacht om bepaalde keuzes te maken en uit te leggen. En overal wapperen nog de blauw-wit-rood-vlaggen en de boerenzakdoeken, als protest tegen een beleid dat eigendomsrechten en een manier van leven bedreigt. Daarnaast zijn er de pogingen van de overheid een bepaalde manier van denken over seksualiteit en gender aan de gehele samenleving op te dringen.
Waardig en vredelievend
Terwijl de gereformeerde gezindte is geëmancipeerd, geletterder is geworden, welbespraakter, zelfbewuster, minder ”deemoedig” en ”activistischer” is dan vroeger, is de kloof tussen de voorheen onschuldige en gedweeë folklore van de refo’s en de rest van sociaalliberaal Nederland op tal van punten alleen maar toegenomen. Er is, meen ik, sprake van toenemende vervreemding, en dat kán een bron van frustratie, radicalisering en agressie worden. Dat is natuurlijk uiterst ongewenst, omdat zij wellevendheid en zelfbeheersing maar al te snel verdrijven. In zo’n situatie is het van belang onze uitgangspunten helder te hebben:
Als de staat van ons persoonlijk dingen vraagt die tegen Gods wet en onze doopbelofte ingaan, zijn de grenzen van de gehoorzaamheid bereikt. Weigeren is dan de enige optie. De volgende vraag is dan hoe die weigering gestalte krijgt, bijvoorbeeld als het ideaal van de burgerschapsvorming tot een voorgeschreven curriculum leidt dat in flagrante strijd is met de grondslag van christelijke scholen. De eerste plaats van protest, tot de laatste snik, is het parlement. Maar als dat niet helpt, kan weigering niet anders dan beslist zijn, maar ook waardig en vredelievend.
Gedweeheid is evenmin een deugd wanneer de overheid niet zozeer christelijke belangen schaadt, maar de „elementaire bescherming van leven en vrijheid” in geding brengt. Bij het ruimen van gezond vee, bij een vaccinatieplicht en disproportionele vrijheidsberovingen, bij dreigende onteigeningen en verdrijvingen van het eigen erf. In de lijn van Guido de Brès en Gerrit Holdijk: protest en demonstratie zijn dan niet alleen geoorloofd maar ook geboden, maar altijd waardig, geweldloos en binnen de kaders van de wet, zonder voor eigen rechter te spelen of te dreigen met een burgeroorlog, en alsjeblieft nooit gedragen door complottheorieën. Natuurlijk zijn er concrete plannen om onze samenleving radicaal te herzien. Economisch, ecologisch, sociaal en ook cultureel. Dat is echter geen complot maar een openlijke agenda, die met name op het terrein van de cultuur niet dan verzet verdient.
De auteur is historicus en publicist, en docent aan het seminarium van de Hersteld Hervormde Kerk (VU). Dit artikel is een samenvatting van de door het WI van de SGP georganiseerde Guidolezing, die hij op 1 november hield in Woerden.