Geschiedenis is nooit een afgesloten verhaal
Had Statenvertaler Baudartius ongelijk? Was ”Zutphen 1572” geen geloofsstrijd tegen Spanje? Begrijpelijke vragen, want het gaat om gekoesterde verhalen. Maar geschiedschrijving is recht doen aan het verleden.
In Zutphen is in 1572 niet onder burgers, maar vooral onder Waalse huursoldaten een bloedbad aangericht, stelde ik (RD 20-8) Dat maakte in deze krant veel los. Mijn onderzoek is gebaseerd op vele tientallen onbekende eigentijdse bronnen en stelt aan bekende bronnen nieuwe vragen. Directe ooggetuigen bieden weinig ruimte om uit te gaan van een massa-executie van Zutphenaren. Daarmee zeg ik niet dat er geen enkele burger is omgekomen. Ongetwijfeld zijn er onder het garnizoen verdedigers ook burgers geweest die om die reden zijn opgehangen. Een ”militaire executie” is echter heel iets anders dan een massamoord op de burgerbevolking. Feit blijft dat de Spanjaarden geen lieverdjes waren. Zutphen is met geweld geplunderd. Ook het moorden van honderden huursoldaten is gruwelijk.
Het bloedbadverhaal is, anders dan Ton van der Schans meent (RD 6-9), diep verankerd in de canon van de Tachtigjarige Oorlog. Het naslaan van hedendaagse geschiedschrijvers (bijvoorbeeld Israël, Parker en Frijhoff) maakt inzichtelijk hoe bekend het verhaal van de „wreede moort tot Zutphen” is. Volgens Anton van der Lem „stierven duizenden burgers door moordenaarshanden.” Wie aan 1572 denkt, zegt al snel: 1 april en Den Briel, gevolgd door ”Zutphen en Naarden uitgemoord”. We vinden het zelfs terug in recente romans als ”Kenau” van Tessa de Loo.
Geschiedschrijvers
In mijn boek ”Zutphen 1572: de geschiedenis van een bloedbad” leg ik uit dat verhalen over Zutphen langzaam zijn ontstaan. Ze worden meteen ingezet als propaganda en vinden zo langzaam hun weg naar de geschiedschrijving. Ik spreek daarom liever van geschiedvervorming dan van geschiedvervalsing. Dat geldt zeker voor de zeventiende-eeuwse geschiedschrijvers Wilhelmus Baudartius, Pieter Bor, Emanuel van Meteren en P. C. Hooft, op wie C. L. Freeke wees (RD 29-8). Zij schreven dat er wél een bloedbad onder burgers heeft plaatsgevonden. We kunnen het werk van deze zeventiende-eeuwse geleerden echter niet zomaar voor waar aannemen, maar moeten bronkritiek toepassen. Deze beschrijvingen zijn decennia later opgesteld, niet door ooggetuigen geschreven en hebben elkaar bovendien onderling beïnvloed.
Anders dan Freeke stelt, schreef Baudartius Van Meteren niet over (hij schreef een vervolg). Ook publiceerde hij in 1615 ”De Nassausche Oorloghen”, met daarin de meest uitgebreide, invloedrijke en gruwelijke versie van het bloedbadverhaal. Zijn perspectief verhoudt zich moeizaam tot wat ooggetuigen vertellen. Al eerder was hij auteur van zeer sterk anti-Spaanse teksten. Zijn invloed was intussen groot, tot op vandaag. Zo ook bij Hooft, die zijn stuk over Zutphen vrijwel geheel op Baudartius baseerde.
En de gezaghebbende Bor dan? Over Zutphen kon ik heel precies nagaan hoe Bor tot zijn beschrijving kwam. In 1596 stuurde de Zutphense stadssecretaris Egbert van Lennep hem een tekst toe die Bor in zijn eerste editie (1603) vrijwel geheel overnam. Van Lennep was streng gereformeerd, een politieke hardliner en vermoedelijk uitgesproken anti-Spaans. Van Lennep presenteerde de burgers van Zutphen als slachtoffers van Spaans geweld, inclusief de verdrinkingsdood in de IJssel. Bor zette gruwelijkheden aan door er verkrachting aan toe te voegen. In de latere herziene en uitgebreide edities (1621/1679) zijn eerdere elementen uit Baudartius toegevoegd. Het is de schaduw van deze latere herinneringscultuur die tot een vervelende drogreden leidt. De stelling dat Zutphen ondanks ontbrekende eigentijdse bronnen alsnog uitgemoord kan zijn, is niets anders dan ontduiking van de bewijslast.
Beeldvorming
Hoewel Van der Schans aan de kwaliteit van mijn studie niet twijfelt, grijpt hij die wel aan om zorgen over de veranderende beeldvorming te uiten. Daarmee lijkt hij vooral de afnemende betekenis van religie te bedoelen. Zijn angst is dat het seculiere perspectief op het verleden steeds meer wordt gehanteerd.
Volgens hem is geschiedenis iets anders dan het verleden en weten we van het laatste niet zoveel. Het is de vraag in hoeverre de tweedeling tussen ”verleden” en ”geschiedenis” een zinvol perspectief is. De geschiedwetenschap is bij uitstek het instrument dat ons in staat stelt om een goed beeld te vormen van het verleden. Dat blijft inderdaad ”een beeld”. ELke uitspraak over het verleden is immers de onvermijdelijke blik achteraf. Onvermijdelijk is ook dat morele kaders veranderen en invloed hebben op hoe we het verleden bekijken.
Door de mores van het vak is geschiedschrijving echter meer dan beeldvorming. Die gedachte zou kunnen impliceren dat uitkomsten van onderzoek terzijde kunnen worden geschoven als de kleur niet aanstaat. Een historicus onderzoekt echter de bronnen, gaat in discussie met vakgenoten en reflecteert kritisch op bevindingen. Geschiedwetenschap toetst dus in zekere zin voortdurend haar eigen beelden. Op deze wijze is geschiedschrijving niets anders dan recht doen aan het verleden en onze (overleden) naasten (Van Deursen). Ontwikkelingen in de geschiedschrijving verdiepen ons begrip van het verleden. Mijn onderzoek is niet vanuit de wéns om te ontmythologiseren ontstaan. Ontmythologisering bleek de ónvermijdelijke uitkomst.
Het ”Grote Verhaal” van de Tachtigjarige Oorlog is, zoals ook Arie de Vreugd benadrukte (RD 17-9), allang niet meer uitsluitend een verhaal over religie. Voor sommige tijdgenoten waren de geuzen gebedsverhoring, voor anderen vleesgeworden duivels. 1572 was allereerst een burgeroorlog. Een uiterst complex en gelaagd conflict, dat lang in ideologische kaders is geplaatst. Voor veel tijdgenoten ging het vooral om het overleven van een gewelddadige burgeroorlog, zeker op het platteland.
Activisme
De discussie over geschiedenis zou aan scherpte winnen door wetenschappelijke inzichten niet gelijk te stellen aan maatschappelijke perspectieven op het verleden. De discussie raakt namelijk de vraag: van wie is de geschiedenis?
Professionele geschiedschrijving is niet het enige instrument om met het verleden in gesprek te gaan. Voor ds. Abraham van de Velde was 1572 een moreel ijkpunt. Hij zag Gods hand in de geschiedenis, net als ir. H. van der Kooij (RD 30-8). Dat God de geschiedenis leidt, is een geloofsuitspraak. Als we bij concrete gebeurtenissen Zijn hand aanwijzen, zien we wellicht dingen die we graag willen zien, maar die niet hoeven te corresponderen met de historische werkelijkheid. Hedendaagse activisten zijn er dan ook evengoed vrij in om hun afschuw uit te spreken over het feit dat Michiel de Ruyter wél christenslaven vrijliet, maar ook WIC-belangen in West-Afrika en Amerika verdedigde. Historici zijn er om de discussie van context te voorzien, gebaseerd op de feiten (RD 26-9). Geschiedenis vraagt steeds om nieuwe interpretaties. Geschiedenis gaat over mensen, maar wordt ook vooral door mensen beoefend.
De auteur is als historicus verbonden aan de Universiteit Leiden.